Geloof niet sociologisch te meten
Als sociologen zich aan godsdienst wagen, degraderen ze geloof in feite tot een meetbaar maatschappelijk verschijnsel. Aldus dr. ir. J. van der Graaf in reactie op een aantal recente onderzoeken op religieus terrein.
Er zijn leugens, grote leugens en statistieken, prognoses en enquêtes. Intussen zijn rapporten naar aanleiding van sociologische onderzoeken op religieus terrein niet van de lucht - (godsdienst)sociologen hebben het er maar druk mee en de media hebben telkens weer een hype. Kort na elkaar verschenen recent de verkenning van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) ”Geloven in het publieke domein”, het KRO-rapport ”God in Nederland 1996-2006”, het EO-rapport inzake de belevingswereld van de achterban van de EO ”De verlegenheid voorbij” en een RD-onderzoek naar de eigen achterban. Het is niet mijn bedoeling hier de conclusies te analyseren. Neem alleen al de tegenstrijdige resultaten van het WRR-rapport en van ”God in Nederland”. Eerder slaakte ik een cri de coeur: wanneer worden we eindelijk verlost van dit soort onderzoeken? Ik laat in het hiernavolgende bewust het schilderijtje een beetje scheef hangen.Hoogstpersoonlijk
Sociologen schijnen ’geloof’, zeg geloofsovertuiging, te kunnen meten. Alsof geloof ooit te meten of te onderzoeken zou zijn. Geloof is hoogstpersoonlijk en dan ook persoonlijk zeer gedifferentieerd. De Heilige Geest valt niet en nooit na te rekenen of in kaart te brengen. Dat weten sociologen natuurlijk zelf ook wel. Maar ze nemen wel een soort collectieve geloofsbelijdenis af, in die zin dat ze een aantal momenten dat naar hun oordeel essentieel is voor godsdienstig leven, aan de hand van multiplechoicevragen onderzoeken. Ook ongelovigen blijken dan de criteria te kunnen aanleggen.
De conclusies zijn gebaseerd op de reacties van een aantal respondenten. Soms zijn dat er 1000, terwijl -ik doe maar een greep- 3000 mensen of nog meer werden aangeschreven. Dat geeft al vertekening. Hoe denkt de zwijgende, want niet reagerende meerderheid erover? Neem alleen al het Schriftgeloof. Dat valt toch niet te collectiviseren aan de hand van een aantal simpele oneliners?
Het collectieve ’geloof’ blijkt ook in enkele jaren tijds grondig te kunnen zijn veranderd. Hangt kennelijk van de vragenlijstjes af. Bovendien dient te worden bedacht dat alleen de meest betrokken mensen reageren, een intellectuele bovenlaag bijvoorbeeld. In de eindconclusie telt dan niet of nauwelijks wat een minderheid van die respondenten te berde brengt. Hier valt te memoreren een woord van Hendrik Ibsen, dat de meerderheid altijd ongelijk heeft. Maar intussen worden wel al die ’gelovigen’ groepsgewijs gelijkgeschakeld en bijeengeschoffeld. En zo’n groep is dan weer een gemakkelijk object voor beoordeling door buitenstaanders. De wereld weet nu hoe het christelijk geloof er in dit land uitziet. Zo heeft ook de ene groep christenen weer materiaal om een andere groep te beoordelen of te veroordelen. Dat bleek ook na ”De verlegenheid voorbij”.
Ik pas ervoor ooit aan dit soort onderzoeken mee te doen, al is de pakkans zeer klein, gezien het geringe aantal gevraagden. Ik blijk telkens bij publicatie van de onderzoeksresultaten inzake een groep op onderdelen te zakken. Dat gaat zo bij kenmerkenonderzoek inzake geloof.
Doemprofeten
Ik neem even met overtuiging het stokje over van voormannen uit onze gezindte enkele decennia geleden die toornden tegen godsdienstsociologische onderzoeken. Sinds de verschijning van het proefschrift van dr. C. S. L. Janse, ”Bewaar het pand. De spanning tussen assimilatie en persistentie bij de emancipatie van de bevindelijk gereformeerden”, is dat geruisloos veranderd. Ook in de kerken van gereformeerde signatuur worden godsdienstsociologische onderzoeken uiterst serieus genomen en vinden ze in toenemende mate navolging. Sinds Janse is ook bevindelijk gereformeerd leven meetbaar geworden, onderworpen aan hanteerbare criteria. Ook hier zak ik op onderdelen. Ook hier pas ik voor. De Geest waait waarheen Hij wil, laat zich niet en nooit binden door sociologische criteria. Bovendien heeft naar mijn oordeel het wetenschappelijke gesjoemel met het heilige, zelfs met de Heilige, iets ontluisterends.
Terecht heeft prof. dr. W. B. H. J. van de Donk van de WRR in zijn oecumenelezing 2007 de vinger gelegd bij de ”seculariseringsthese” die sociologen hanteren inzake religie in dit land, met nadruk op modernisering. Die seculariseringsthese noemt hij een van de centrale ’geloofsartikelen’ van de sociale wetenschappen. De sociale wetenschappen vormen zelf een intellectuele voorhoede van de voortgaande modernisering van de samenleving. Dat zou betekenen dat sociologen hun onderzoeken sturen. Geseculariseerde sociologen streven de secularisatie bewust na. Secularisatie moet blijven en toenemen.
Zo bezien worden ook onderzoeken binnen godsdienstige groepen uiterst dubieus. Godsdienstsociologen kunnen zich ontwikkelen als doemprofeten. Ook hier kan de sociologische wens de moeder van de gedachte zijn. We maken ons in rechtzinnig Nederland druk om de invloed die de natuurwetenschappen hebben op het geloof. Moeten we ons ook eens niet druk maken over de vraag welke invloed de sociologie hier heeft? Doemprofeten bevorderen doemdenken, een afplatting van geloof. Terwijl een christen mag leven uit de hoop, de hoop op en het geloof in de onwederstandelijke, altijd weer verrassende werkingen van de Heilige Geest. Wie door de Geest wordt geraakt, gaat zijn weg ter zijde van de sociologische heirbaan, al is het vaak op hoop tegen hoop.
Godsvrucht valt niet te meten. Maar die heeft, schrijft Paulus aan Timótheüs, de belofte voor nu en het toekomende leven. Herleving kan beginnen in de binnenkamer of bij één enkele profeet, met brede uitwerking als gevolg. Daarom laat ik me niet van de wijs brengen door onderzoeken, enquêtes en prognoses.
Degraderen
Of ik nu de hele sociologie afschrijf? Ik kan mij nuttige resultaten voorstellen inzake concrete, meetbare ontwikkelingen: in het bedrijfsleven, bij de media, op tal van terreinen van het maatschappelijk leven. Maar als sociologen zich aan godsdienst wagen, degraderen ze geloof in feite tot een meetbaar, maatschappelijk verschijnsel. Wat verticaal is, wordt horizontaal gemeten.
Sociologen zouden ook eens kunnen meten hoe het volk tegen hun onderzoeken op religieus terrein aankijkt. Het moge duidelijk zijn dat ik aan zo’n onderzoek niet meer behoef mee te doen.
Met welgemeende, hartelijke groet intussen aan Gerard Dekker, Hijme Stoffels, Chris Janse en Willem H. Dekker. Om maar enkele prominenten te noemen.
De auteur was algemeen secretaris van de Gereformeerde Bond.