Prediking heeft een sacramenteel karakter
De prediking heeft naar reformatorisch besef een sacramenteel karakter. Zij bemiddelt het heil van God. Aldus prof. dr. G. van den Brink donderdag op de conferentie van het COGG in Putten. Het eerste deel van zijn betoog.
Naar reformatorisch besef is de preek het centrum van alle eredienst. De prediking is het primaire middel waardoor God Zijn gemeente bouwt en mensen tot Christus brengt. Nergens wordt het belang en de betekenis ervan zo hoog aangeslagen als in de Reformatie. Het zijn niet primair de sacramenten, maar het is de prediking die het heil bemiddelt. Daarom kan Luther zeggen: „Beter alles weggelaten (uit de eredienst) dan het Woord, en niets beter aan de orde gesteld dan het Woord.” Het grootste en voornaamste stuk van alle christelijke godsdienst is het Woord te preken. En Calvijn valt hem daarin bij: „Er is in de kerk geen heerlijker of voortreffelijker zaak dan de dienst van het Evangelie.” En Bullinger formuleert in de Confessio Helvetica Posterior (1566) nog krasser als hij stelt: „Predicatio verbi Dei est verbum Dei”: de prediking van het Woord Gods is zelf het Woord Gods. Men hoeft zich bij deze uitspraak slechts te herinneren wat voor centrale rol dat woordje ”est” speelde in de 16e-eeuwse avondmaalsdiscussies om de strekking ervan te peilen.Je zou kunnen zeggen: de prediking heeft naar reformatorisch besef een sacramenteel karakter. Zij bemiddelt, mits zij althans opkomt uit de Schriften, het heil van God. Zij wijst niet bepaalde standen van zaken aan, zij geeft de hoorders niet maar wat handvatten mee aan de hand waarvan zij kunnen onderzoeken hoe het er met hen voorstaat, nee het heil geschiedt onder de prediking. Er werd dan ook wat afgepreekt door de reformatoren en hun medestanders!
Daarbij heeft de prediking enerzijds een kerugmatische en anderzijds een didactische functie. Het heil wordt erin bemiddeld, maar er wordt ook in onderwezen. Beide aspecten vinden we nog altijd in een hechte onderlinge verbondenheid terug in de klassieke liturgische formulieren. Ook daarin wordt verkondigd en onderwezen. De prediking is het geleidende element bij uitstek waarlangs de dingen van God bij ons thuisbezorgd worden en wortel schieten in ons hart en leven. Het is dan ook geen wonder dat de zuivere prediking van het Woord gezien wordt als hét kenmerk van de ware kerk bij uitstek. Nog altijd zeggen we tegen jongeren als zij zich oriënteren buiten hun eigen gemeente: let op wat er gepréékt wordt!
Ik breng even het accentverschil tussen Luther en Calvijn in herinnering. Bij Luther zijn Woord en Geest vrijwel onlosmakelijk verbonden. In, met en onder het mensenwoord van de prediker voltrekt zich Gods Woord, en het komt eropaan daarop te vertrouwen wanneer je in de kerk zit. Bij Calvijn is er meer het besef dat de Geest er toch echt wel bij moet komen wil er werkelijk van heilsbemiddeling sprake zijn. De Geest werkt niet ”per verbum”, Hij zit niet in het Woord opgesloten, maar ”cum verbo”, Hij gebrúíkt het Woord; maar niet automatisch, want de Geest is soeverein, Hij waait waarheen Hij wil. Het gaat niet automatisch goed wanneer de Schriften opengaan en er gepreekt wordt, de Geest moet er echt wel bij komen.
Maar al te zeer moet men deze tegenstelling tussen Luther en Calvijn toch niet aanzetten. Ook Calvijn was immers vuurbang voor een doperse scheiding van Woord en Geest, waarbij het Woord een waardeloze dode letter wordt. Voor beiden geldt: daar waar Gods Woord op een zuivere manier aan de orde wordt gesteld, daar gebeurt het.
Hoge Schriftopvatting
En dat besef is eigenlijk bepalend geweest voor de hele verdere reformatorische traditie. Of men zich het heil nu bij voorkeur dacht in termen van oordeel en vrijspraak (Kohlbrugge, Barth), in termen van antwoord op het verbond (foederaaltheologen, Woelderink) of in termen van wedergeboorte en bekering (Nadere Reformatie), dat deed aan de centrale betekenis van de prediking voor de verwerkelijking van het heil weinig toe of af. De verkondiging -in de zin van: uitleg-en-toepassing-in-één- van het Woord van God bleef het centrale gebeuren.
Dat stond en staat natuurlijk in nauw verband met de hoge Schriftopvatting van de Reformatie. De Schrift heeft alles in zich wat nodig is om het heil c.q. de zaligheid te ontvangen. Zij brengt haar eigen gezag mee, zij behoeft geen kerkelijk geijkte uitleg en is in die zin zelfgenoegzaam en doorzichtig. Zij behoeft slechts verlengd en doorvertaald te worden in de prediking, en de enige zorg die de prediker heeft zal dan ook zijn dat zijn verkondiging conform het Woord is. Maar als dat zo is, dan geldt dat in de verkondiging van het Evangelie het hemelrijk ontsloten en toegesloten wordt (Heidelbergse Catechismus Zondag 31). Dan vallen er dus eeuwige beslissingen.
De auteur is namens de Gereformeerde Bond bijzonder hoogleraar in de geschiedenis van het gereformeerd protestantisme aan de faculteit godgeleerdheid van de Universiteit Leiden.