Heffingskorting moet overdraagbaar blijven
De huidige regering van CDA, PvdA en ChristenUnie beoogt een gezinsvriendelijk beleid te voeren. Hiervoor is speciaal een minister voor Jeugd en Gezin benoemd.
Toch blijkt duidelijk uit één aspect van het regeerakkoord dat deze regering economische belangen als het zo uitkomt boven de beoogde gezinsvriendelijkheid stelt. Ik bedoel hiermee de afschaffing van de overdraagbare algemene heffingskorting voor degenen die kinderen hebben die ouder zijn dan zes jaar. Deze maatregel beperkt gezinnen in de keuzevrijheid die zij hebben ten aanzien van de wijze waarop zij zorg en betaald werk onderling verdelen.De enige nuance is dat de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting voor genoemde gezinnen niet meteen volledig wordt afgeschaft. De maatregel geldt alleen voor wie na 1971 is geboren. Bovendien wordt de overdraagbaarheid van de heffingskorting volgens het regeerakkoord jaarlijks met 5 procent beperkt, zodat de volledige afschaffing pas over twintig jaar plaatsvindt. Daarnaast zal de invoering van een kindgebonden budget de maatregelen wellicht enigszins kunnen verzachten. De maatregel over de heffingskorting is nog niet in een wetsvoorstel opgenomen. Mogelijk wordt hij gepresenteerd op Prinsjesdag.
Wat houdt de overdraagbare heffingskorting nu eigenlijk in? Op dit moment heeft iedereen die een inkomen heeft, recht op de algemene heffingskorting. Deze bedraagt in beginsel 2043 euro. Dit is een algemene korting op het bedrag aan inkomstenbelasting dat iedereen verschuldigd is. De korting is een uitvloeisel van de gedachte dat de inkomstenbelasting naar draagkracht moet worden geheven. Op basis van deze gedachte zijn degenen met de allerlaagste inkomens geen inkomstenbelasting verschuldigd. Om ongelijkheid en ongewenste schokeffecten te voorkomen, heeft iedereen recht op deze korting op de te betalen belasting.
Gehuwden (en overige fiscale partners) met weinig of geen inkomen hebben eveneens recht op de volledige algemene heffingskorting; zij kunnen die dus overdragen aan de partner. De voorwaarde hiervoor is wel dat degene die het meest verdient voldoende inkomstenbelasting verschuldigd is.
De algemene heffingskorting wordt afzonderlijk aan de partner met weinig of geen inkomen uitbetaald. Er kan ieder jaar via een voorlopige teruggaaf al verzocht worden om deze heffingskorting. Ook deze regeling is een gevolg van de toepassing van het draagkrachtbeginsel. De draagkracht van een persoon wordt immers beïnvloed door zijn persoonlijke en zijn gezinssituatie. De werkende partner die zijn niet-werkende partner onderhoudt, heeft minder draagkracht. Het huidige systeem van heffingskortingen erkent dat het gezin in beginsel als economische eenheid moet worden gezien.
Volgens het regeerakkoord zal de heffingskorting slechts langzamerhand worden afgeschaft, in de komende twintig jaar. Bovendien worden gezinnen met kinderen tot en met 6 jaar gespaard. Toch geeft de (langzame) afschaffing een slecht signaal af. Het ontkent het feit dat (veel) gezinnen in feite een economische eenheid vormen en het benadrukt de individualistische gedachte dat ieder gezinslid zelf maar voor zijn inkomen moet zorgen.
Door de afschaffing zal een kostwinnersgezin met kinderen ouder dan 6 jaar op termijn aanzienlijk meer inkomstenbelasting betalen dan een tweeverdienersgezin met hetzelfde inkomen. Partijen die beweren dat het huidige systeem (dus mét overdraagbare heffingskorting) kostwinnersgezinnen bevoordeelt, draaien de zaken precies om. De term aanrechtsubsidie is dus volstrekt onterecht!
Bovendien leidt de afschaffing van de overdraagbare algemene heffingskorting ook tot onbedoelde neveneffecten, ten voordele van rijkere gezinnen. Beide partners in een gezin mogen hun vermogen immers naar eigen inzicht verdelen. Zij mogen er dus zelf voor kiezen of de belasting over dit vermogen bij de ene of bij de andere partner wordt aangegeven en belast. Ditzelfde geldt voor het dividend dat een directeur ontvangt van zijn eigen bv en voor de inkomsten uit de eigen woning. Ook deze inkomsten kunnen eventueel bij de partner worden belast.
De afschaffing van de overdraagbare heffingskorting leidt ertoe dat een echtpaar ervoor zal kiezen om vermogen zo veel mogelijk toe te delen aan de niet-werkende partner. Dit betekent dat vermogende kostwinnersgezinnen de heffingskorting van de niet-werkende partner nog wel kunnen benutten, terwijl niet-vermogende kostwinnersgezinnen dit niet meer kunnen. Onder het huidige stelsel betalen de vermogende kostwinnersgezinnen in beginsel meer belasting dan de niet-vermogende kostwinnersgezinnen, maar bij afschaffing van de overdraagbare heffingskorting is dit dus niet altijd meer zo.
Naar mijn mening is dit onrechtvaardig. Dit toont ook wel dat de overdraagbare heffingskorting past in ons huidige belastingstelsel. Het lijkt erop dat de coalitiepartijen hier niet over hebben nagedacht. Wellicht komen er allerlei gekunstelde lapmiddelen om dit probleem zo goed mogelijk op te lossen.
De aangekondigde maatregel toont vooralsnog aan dat het bevorderen van arbeidsparticipatie boven een rechtvaardig systeem van belastingheffing gaat. Een heroverweging van de maatregel is daarom noodzakelijk.
De auteur is werkzaam bij PricewaterhouseCoopers Belastingadviseurs NV. Reageren aan scribent? fiscaliteiten@refdag.nl.