Wedergeboorte
In de wedergeboorte is een mens onbekwaam om voor zichzelf de zaligheid te verkrijgen. Dat is: hij staat ten enenmale radeloos. Hij ziet zich doodziek en nochtans vindt hij geen medicijnmeester, noch enig middel om zichzelf te helpen. Niet alleen weet hij geen raad tot het doel, dat is de zaligheid, maar ook niet tot de middelen: geloof, bekering, gebeden. Hij is naar lichaam en ziel en alles wat hij heeft schuldig. Nochtans vindt hij niet een stuiver om te betalen.
Ten slotte: er staat in de beschrijving dat God de mens zo wanhopig gesteld maakt, om hem buiten zichzelf tot Christus te drijven. Hierdoor moet deze wanhoop onderscheiden worden van de wanhoop der goddelozen, die alle hoop wegwerpt. Ja, zij werpt zelfs Christus en alle beloften van de genade weg. Zo is het niet met de godzalige, die wanhoopt aan zichzelf, maar hoopt op Christus. Omdat hij zelf geen raad weet, loopt hij tot zijn Vader en zoekt daar zijn behoud.Die de rechte kracht van de godzaligheid hebben, kunnen en moeten geheel wanhopen aan eigen krachten, om godzalig te zijn en gelukzalig te worden. De verloren zoon durfde niet tot zijn vader te gaan voor en aleer hij zijn onmacht erkende.
Guiljelmus Saldenus, predikant te Enkhuizen (”De wech des levens”, 1657)