Onterechte jeremiades over politiek
Op 17 augustus stond op deze pagina een artikel van de hand van Frans Mulder en Hans Valkenburg over onder meer armoede en milieu. Met de auteurs maakt drs. Arjan Deij
zich zorgen over het lot van zijn verre naaste en het leefmilieu, maar hij verschilt wel met hen van mening over de middelen waarmee armoede en milieuvervuiling tegengegaan moeten worden. Niet staatsinterventie tegen de verering van „de goden van geld, consumptie en groei” is het probate middel. Integendeel, vrijhandel is een absolute voorwaarde voor armoedebestrijding. Op één punt ben ik het met de auteurs eens: ze stellen terecht dat kleine handelaren in onder meer Afrika geen kans maken door de torenhoge subsidies rondom fort Europa. De importtarieven kosten de ontwikkelingslanden bijvoorbeeld 100 miljoen per jaar, tweemaal zo veel als ze per jaar aan ontwikkelingshulp ontvangen. Het geven van financiële ontwikkelingshulp met zulke handelsbarrières is hypocriet en onzinnig. Om de armoedeproblematiek op te lossen, is wereldwijde handelsliberalisatie absoluut noodzakelijk. Het ontbreken van vrijhandel is het werkelijke probleem en niet een overmaat daarvan.
Structurele ontwikkelingshulp is inefficiënt en ineffectief en heeft vele negatieve bijverschijnselen: sowieso blijft een groot gedeelte aan de befaamde strijkstok hangen omdat omvangrijke bureaucratieën worden opgezet. Van het geld dat niet aan de strijkstok blijft hangen, wordt veel ongecontroleerd verstrekt aan dubieuze regeringen. Van het geld dat dan nog inderdaad bij hulpbehoevenden terechtkomt, zal een deel de bestaande nood lenigen, maar zodra deze hulp een semi-permanent karakter krijgt, ligt het gevaar van subsidieverslaving op de loer: de zo noodzakelijke economische prikkels worden zodoende vakkundig uitgeschakeld.
Symbolisch
Het is mij dan ook een raadsel waarom Mulder en Valkenburg het verdwijnen van de minister van Ontwikkelingssamenwerking betreuren. Ontwikkelingshulp is een louter symbolisch gebeuren, dat mensen in het Westen een enigszins gerust geweten oplevert, maar dat doorgaans meer kwaad dan goed bewerkstelligt.
Ontwikkelingshulp zal de problemen die de auteurs beschrijven niet kunnen oplossen. Altruïstische emoties zijn slechts dan vruchtbaar als zij gekoppeld worden aan een rationele analyse van bedoelde en onbedoelde effecten van hulp en aan een realistisch ambitieniveau. Juist aan die zaken ontbreekt het bij Mulder en Valkenburg. Aan louter „tranen in de Tweede Kamer” hebben we helemaal niets.
Mulder en Valkenburg gewagen ook van „het vooral door ons veroorzaakte broeikaseffect”, maar in tegenstelling tot wat vele mensen denken als gevolg van eenzijdige berichtgeving in de media, bestaat er onder gekwalificeerde wetenschappers geen overeenstemming over de vraag of de door de mens veroorzaakte uitstoot van broeikasgassen tot een opwarming van de aarde zal leiden.
Is de temperatuur de afgelopen eeuw gestegen? De temperatuur van de aarde wordt op twee manieren gemeten: via aardoppervlaktemetingen en satellietmetingen. Aardoppervlaktemetingen zijn doorgaans minder betrouwbaar. Het IPCC (een VN-organisatie die zich met klimaatsverandering bezighoudt) gebruikt uitgerekend deze minder betrouwbare metingen om te laten zien dat de temperatuur in de twintigste eeuw met 0,60 graden Celsius is gestegen.
Satellietmetingen zijn eigenlijk de enige mogelijkheid om een werkelijk wereldgemiddelde temperatuur nauwkeurig te bepalen. Juist deze wijzen uit dat de temperaturen sinds 1979 vrijwel constant gebleven zijn. De vraag of de temperatuur de laatste eeuw gestegen is, is niet met volledige zekerheid te beantwoorden, maar het antwoord is hoogstwaarschijnlijk ontkennend.
Wat we wel met redelijke zekerheid weten, is dat het CO(in2(-gehalte de laatste eeuw met zo’n 25 procent gestegen is. De vraag rijst dan direct waarom die stijging niet heeft geleid tot duidelijk gestegen temperaturen. Volgens de broeikastheorie had de temperatuur sinds 1930 duidelijk moeten stijgen. De veronderstelde vervuiling van het milieu door het broeikaseffect is dus meer statistisch van aard dan ecologisch.
Jeremia
Het is op zijn minst vreemd dat Mulder en Valkenburg Jeremia 7 aanhalen. In dit hoofdstuk wordt in vers 6 inderdaad gesproken over recht doen aan de arme, de wees en de weduwe, maar het centrale thema is niet zoiets als „sociale rechtvaardigheid”, maar de afgodendienst. En dan niet de concepten die Mulder en Valkenburg insinuerend als afgoden oormerken („geld, consumptie en groei”), maar echte afgoden: Baäl (vers 9) en „de Melécheth des hemels” (vers 18).
De auteurs gaan verder fantaseren of Jeremia tevreden zou zijn geweest met het huidige regeringsbeleid. Zulk een manier van argumenteren is erg goedkoop en doorzichtig en in plaats van ons over te geven aan allerlei wilde anachronistische speculaties, lijkt het mij gepaster te onderzoeken wat er in de Schrift wérkelijk te lezen is over ecologie en economie.
De schrijvers lijken zwaarder te tillen aan de op wetenschappelijk drijfzand gebaseerde speculaties van de VN, dan aan Gods almacht, ook in de natuur, zoals we die bijvoorbeeld beschreven vinden in psalm 147. Ook in zondag 9 en 10 van de Heidelbergse Catechismus belijden we, geheel in lijn met de Schrift, dat de almachtige God Zijn schepping trouw blijft. Gods almacht neemt onze verantwoordelijkheid niet weg, maar het besef ervan zal ons ervoor behoeden in paniek te raken bij elke dubieuze onheilstijding. „Gods voorzienigheid is overvloedig”, zei Edmund Burke.
Bijbel
Vrijhandel en kapitalisme worden in de Bijbel nergens veroordeeld. Integendeel, uit tal van plaatsen wordt duidelijk dat economisch handelen van individuen, binnen de grenzen die God ons stelt, noodzakelijk en goed is, voor zowel individu als collectief (een volk). Tegen een te omvangrijk overheidsapparaat en de intrinsiek daarbij horende hoge belastingdruk wordt ernstig gewaarschuwd in 1 Samuël 8 (en in 1 Koningen 12), maar ook in die tijd konden mensen de etatistische valkuil niet ontwijken. In 1 Koningen 10 wordt de grote welvaart ten tijde van Salomo vermeld die ontstaan was door handel. Jezus zelf laat, in de gelijkenis van de tien ponden (Lukas 19), ons zien dat we met onze talenten mogen en moeten woekeren.
Anderzijds wijst de Schrift op vele plaatsen op onze plicht tot naastenliefde en het geven van alle soorten van hulp aan onze medemens in nood. Maar we lezen nergens dat een overheid daartoe belastingpercentages van 40 of 50 procent moet hanteren, en dat geld vervolgens via omvangrijke bureaucratieën gaat verdelen onder anonieme „klanten”, waarbij geen plaats meer is voor individuele afstemming van het zorgaanbod en op specifieke behoeften van de hulpvrager, wat slechts afhankelijkheid en bijstandsverslaving in de hand werkt. De hulp die Gods Woord beveelt, is niet collectief, anoniem en bureaucratisch, maar individueel, specifiek afgestemd op concrete mensen en situaties. De rijke is gehouden de arme te helpen, maar nergens in de Schrift komen we de „solidariteit” tegen die ons van staatswege onvrijwillig wordt afgedwongen via vaste belastingpercentages.
Er zou een wereld te winnen zijn als het huidige kostbare en moraalondermijnende stelsel van sociale zekerheid, met veel fraudegevoelige regelingen, werd vervangen door één algemene inkomstendervingsuitkering van basaal niveau, waarop alleen in noodgevallen aanspraak kan worden gemaakt. Die zou enerzijds onze overheidsuitgaven, en dus ook onze belastingen, decimeren, en zodoende anderzijds de koopkracht, juist ook van de armen, enorm stimuleren, alsook de financiële mogelijkheden tot liefdadigheid.
Geen spanning
Het kapitalisme staat niet op gespannen voet met naastenliefde en milieuzorg, wat Mulder en Valkenburg ook mogen suggereren, integendeel. De dreigende valkuil die een christen moet ontwijken, is niet het economisch handelen uit welbegrepen eigenbelang, maar zijn tot het aardse genegen hart, dat geld en materieel bezit belangrijker gaat vinden dan God en zijn medemensen. Dat wordt bedoeld in Matthéüs 6: 31,32: „Daarom zijt niet bezorgd, zeggende: Wat zullen wij eten, of wat zullen wij drinken, of waarmede zullen wij ons kleden? Want al deze dingen zoeken de heidenen; want uw hemelse Vader weet, dat gij al deze dingen behoeft.”
Een christen die dat oprecht verstaat, zal het Evangelie niet uitleggen als een blauwdruk voor een niet-kapitalistische maatschappij, als was Gods Koninkrijk iets wat wij, op dit moment, moeten realiseren, Nee, hij weet dat God dat Koninkrijk op Zíjn tijd zal realiseren. Zo’n christen zal in het horizontale vlak „trouwelijk arbeiden, opdat hij de nooddruftigen helpen moge” (naar vraag 111 van de Heidelbergse Catechismus).
De auteur is ict-adviseur bij het ministerie van Justitie.