Aards belang ging boven zielenheil
GRONINGEN - Wie vóór de Reformatie aan de armen of aan de kerk gaf, dacht daarmee ook zijn zielenheil te bevorderen. Toch ligt de werkelijkheid gecompliceerder, stelt promovenda dr. Ingrid Wormgoor. „Religieuze en materiële motieven gingen in elkaar over. Feit is wel dat het zielenheil minder woog en dat de hulp aan de armen vanaf het eind van de vijftiende eeuw zakelijker werd.”
Ingrid Wormgoor promoveerde donderdag in Groningen op de verhouding tussen kerk en overheid in de Zwolse samenleving vóór 1580. Wormgoor (1956) studeerde geschiedenis aan de Groningse universiteit.Haar proefschrift, getiteld ”Uit vrije wil en voor zijn zielenheil. Kerkelijke instellingen in Zwolle en hun functioneren binnen de stedelijke samenleving tot 1580” (uitg. Waanders, Zwolle), belicht de rol van de kerkelijke instellingen in de stad. Vanuit dat perspectief schetst ze een uitvoerig beeld van de geschiedenis van Zwolle tot aan 1580, het jaar waarin het stadsbestuur alle rooms-katholieke instellingen ophief en hun bezittingen confisqueerde.
De promovenda onderscheidt drie perioden. De vroegste periode eindigt omstreeks 1380. In die tijd kreeg het devotionele leven van de Zwollenaren institutioneel gestalte. Vanaf de veertiende eeuw vestigden zich in Zwolle in totaal dertien mannen- en vrouwenkloosters. Het grootste deel daarvan ontstond onder invloed van de Moderne Devotie, een beweging waarvan Geert Grote (1340-1384) de belangrijkste inspirator was.
De tweede periode omvat de vijftiende eeuw en ook enkele decennia ervoor en erna. In de vijftiende eeuw was de Moderne Devotie de belangrijkste geestelijke stroming.
De laatste periode, de zestiende eeuw, werd vooral beheerst door de Reformatie.
Zielenheil
De armenzorg werd in de zestiende eeuw sterk uitgebreid en het aantal hulpinstellingen nam toe. Desondanks voldeed de geboden zorg steeds minder. Men begon onderscheid te maken tussen echte armen en mensen die in principe wel konden werken, maar het niet deden. Vooral die laatste groep kreeg te maken met wantrouwen en minachting. De kerkelijke uitgangspunten -waartoe het zielenheil van de schenker behoorde - vormden een belemmering voor een praktijkgerichte opvang van de echte probleemgevallen.
Intussen won de opvatting veld dat de (stedelijke) overheid meer voor de armenzorg moest doen. Dr. Wormgoor: „Echte armen moesten geholpen worden. En de anderen moesten aan het werk gezet worden zodat ze in hun eigen onderhoud konden voorzien. Het motief van het zielenheil werd steeds minder gevoeld.
Ook veranderde de visie op de armen, als zou in hen het leven van Christus het volmaaktst weerspiegeld zijn. Degenen die aan de armen gaven, deden dat echt om hen te helpen, en niet zozeer ten behoeve van hun eigen zielenheil. Armenzorg werd een doel op zich. Doelmatigheid en efficiency kregen daardoor steeds meer nadruk.”
Parochiekerk
De oudste kerkelijke instelling in Zwolle was de parochiekerk. „Deze kerk nam een centrale plaats in het leven van de parochianen in. Het was de enige kerk waar alle parochianen regelmatig kwamen. De pastoor werd daardoor de belangrijkste geestelijke van de stad. De parochiekerk was bestemd voor de hele gemeenschap, het was ook de enige organisatie die financiële steun kreeg van de stad.”
Door de kettervervolgingen liepen de spanningen op. De gehele provincie Overijssel kreeg vanaf 1528 te maken met de ketterplakkaten waarmee de overige gebieden van het rijk van Karel V al eerder kennis hadden gemaakt. De steden benadrukten dat hun priviléges gehandhaafd moesten worden. In feite beschouwden ze de plakkaten als een inbreuk op hun autonomie.
Vooral na de Beeldenstorm werd het voor de steden en de Staten steeds moeilijker om een zelfstandig beleid te voeren, omdat Alva de druk vanuit de centrale regering opvoerde en de mogelijkheden voor een gedoogbeleid beperkte. In de zestiende eeuw kreeg ook Zwolle te maken met de centralistische Bourgondisch-Habsburgse politiek van Karel V en Filips II. Hierdoor kwam het zelfstandige politieke en kerkelijke beleid van de stad sterk onder druk te staan.
Keus voor Reformatie
Uiteindelijk koos Zwolle voor de Reformatie. De rooms-katholieken werden vanaf 1580 geleidelijk aan uit het openbare leven weggedrukt. De gereformeerden kregen de beschikking over de parochiekerk. „De meeste kerkelijke instellingen werden opgeheven en hun bezittingen in beslag genomen. Vermoedelijk als gevolg van de eeuwenlange traditie van afzijdigheid van de overheid op het terrein van de godsdienst, konden de rooms-katholieken echter nog jarenlang gebruik maken van één kerkgebouw.”
Toen er officieel weer één algemeen erkende kerk was, ging het stadsbestuur formeel tot die kerk over. „De magistraat bleef op deze wijze deel uitmaken van de officiële kerk. Op het eerste gezicht veranderde er weinig. Er was echter wel een nieuwe situatie ontstaan. Doordat de kerk gesplitst was, vertegenwoordigde de gereformeerde kerk niet meer de hele stadsbevolking. Op den duur leidde dat ertoe dat het stadsbestuur zich niet meer kon identificeren met een bepaald kerkgenootschap.”
De promovenda stelt dat de Zwolse overheid zich in de voorreformatorische periode niet inhoudelijk met de kerk bezighield, maar er alleen op lette dat de pastoor zijn taak goed vervulde. „De overheid maakte geen keus tussen de verschillende stromingen die er ook toen in de Rooms-Katholieke Kerk waren.
Pas na de Reformatie kwam er een bevoorrechte kerk, wat de naam al aanduidt: een bevoorrechting boven andere kerken. In die tijd was de eenheid van godsdienst toch het ideaal dat de Zwolse overheid voor ogen had. De gedachte dat er twee geloven naast elkaar bestonden, was in die tijd ongebruikelijk.”