Niet meer het centrum van de wereld
Een eeuw geleden was Europa het centrum van de wereld. Daar gebeurde het: politiek, militair, economisch, wetenschappelijk, cultureel, theologisch en wat dies meer zij. De Europese naties, Groot-Brittannië voorop, hadden grote delen van de wereld aan zich onderworpen. Vanwege Nederlands-Indië was Nederland meer dan zomaar een klein landje aan de Noordzee.
Uiteraard waren er ook de Verenigde Staten van Amerika. Het land van de onbegrensde mogelijkheden. Duidelijk een wereldmacht in opkomst. Aan de andere kant van de wereld had je Japan. Dat had in de Russisch-Japanse oorlog (1904-1905) al laten zien dat het tegen een grote Europese mogendheid was opgewassen. En dan was er nog de slapende reus China. Onbedreigd was de Europese suprematie dus zeker niet.Maar de aftakeling van Europa ging sneller dan menigeen verwacht had. In 35 jaar tijd, niet veel meer dan een generatie, kwam grondig een einde aan de dominante positie van Europa. De Eerste Wereldoorlog (1914-1918) putte de strijdende mogendheden uit. Drie keizerrijken (Rusland, Duitsland en Oostenrijk-Hongarije) gingen ten onder. Het was Amerika dat door zijn interventie de doorslag gaf in deze ”Grote Europese Oorlog”. Maar ook de wereldcrisis van de jaren dertig begon in Amerika.
Revanche
In Duitsland droegen de crisis en de daarmee gepaard gaande massale werkloosheid er in hoge mate toe bij dat Hitler aan de macht kwam. Een gevaarlijke gek, die revanche wilde nemen op Versailles, het vernederende vredesverdrag dat het verslagen Duitsland in 1919 had moeten accepteren. Een Tweede Wereldoorlog was het gevolg. Een oorlog die langer duurde en in allerlei opzichten nog meer ontwrichtend was dan zijn voorganger.
Na 1945 moest Europa niet alleen de geweldige oorlogsschade herstellen en het drama van Auschwitz verwerken, maar Stalin trok al spoedig een IJzeren Gordijn door het oude werelddeel. Dat liep zelfs dwars door Duitsland, vanouds een kernland van de Europese beschaving. De in politiek, economisch en militair opzicht zwakke West-Europese landen mochten blij zijn dat zij vanaf 1949 konden schuilen onder de NAVO-paraplu, die zijn beschermende kracht vooral ontleende aan het Amerikaanse atoomwapen.
Tegen die achtergrond kwam de gedachte van de Europese integratie opzetten. Het moest toch mogelijk zijn de oude Frans-Duitse tegenstelling, die in minder dan een eeuw tijd al voor drie oorlogen gezorgd had, te overwinnen. En het was ook duidelijk dat de protectionistische reacties op de wereldcrisis van de jaren dertig alleen maar averechts gewerkt hadden. Herhaling daarvan moest per se worden voorkomen.
Dat alles werd gehuld in een wolk van federalistische propaganda die geen rekening hield met de verschillende nationale identiteiten en soms diepgaande culturele verschillen, en die zonder meer aan wilde koersen op de Verenigde Staten van Europa. Het EEG-verdrag dat op 25 maart 1957 in Rome getekend werd, sprak van „een steeds nauwere aaneensluiting van de volkeren van Europa.”
Eliteproject
Vanaf het begin was de Europese integratie vooral een project van de politieke elite. Op dat niveau bestond er, zeker in Nederland, een grote consensus over het belang van de Europese eenwording. Hun volgzame achterbannen gingen daar de eerste decennia zonder meer mee akkoord. Dat zou later wel anders worden. Bij het grondwetsreferendum van 2005 zou de latente Nederlandse euroscepsis zich massaal ontladen.
De socialisten hadden vanouds al een sterke internationale oriëntatie. Datzelfde gold voor de rooms-katholieken. In katholieke kring was het enthousiasme voor het Europese project en de betrokkenheid daarbij zo groot, dat premier Drees er voorzorgde dat Nederland in 1952 twee ministers van Buitenlandse Zaken kreeg: een van de Katholieke Volkspartij en een partijloos. In alle andere bij de Europese integratie betrokken landen was Buitenlandse Zaken in handen van de katholieke partij en dat vond de socialist Drees geen prettig idee.
Ook de liberalen vonden in Europa hun weg wel. De grote concerns waren al voor de oorlog internationaal georiënteerd. Bij de protestanten lag het moeilijker. Die vonden niet zo gemakkelijk geestverwanten over de grens. AR- en CH-afgevaardigden naar het toen nog niet rechtstreeks gekozen Europarlement zochten aansluiting bij de rooms-katholieken. De stelling is te verdedigen dat de kiem van het CDA in Straatsburg ontstaan is.
SGP en GPV profileerden zich duidelijk als anti-Europa, althans antifederalistisch. Zij waren sterk gericht op de eigen natie en onderhielden vrijwel geen Europese contacten. De SGP zag bovendien in de Europese integratie een rooms complot. Nederland als een vanouds protestantse natie moest daar buiten blijven.
Het beginselprogram van de SGP legt daar altijd nog getuigenis vanaf. Daarin wordt uitdrukkelijk verwezen naar de bijzondere ontstaansgeschiedenis van ons land. Een supranationaal Europa wijst men af omdat daardoor de invloed van het rooms-katholicisme en het humanisme sterk wordt bevorderd en het werk van de Reformatie al meer wordt afgebroken.
Deelname (sinds 1979) aan de directe verkiezingen voor het Europees Parlement riep in de rechtervleugel van de partij grote bezwaren op. Het verenigd Europa werd algauw in een apocalyptisch kader geplaatst of vergeleken met de torenbouw van Babel.
Succes en crisis
Inmiddels bestaat de EEG/EG/EU een halve eeuw. Als je kijkt naar de groei van het aantal lidstaten is het project zeker een succes geworden. Dat steeg van 6 naar 27. En er staat nog een aantal aan de deur om te worden toegelaten. Dat roept uitdrukkelijk de vraag op naar de grenzen van Europa. Turkije is in geografisch opzicht zeer overwegend een Aziatisch land. Vanwege zijn islamitische bevolking staat het bovendien buiten de Europese cultuurkring. Maar wat te denken van het wel Europese maar overwegend islamitische Albanië? Rusland is voor meer dan de helft een Aziatisch land. En bovendien een maatje te groot. Maar wat moeten we te zijner tijd met Oekraïne?
De Verenigde Staten van Europa zijn er echter niet gekomen en komen er waarschijnlijk ook niet. Daarvoor vertoont het oude werelddeel toch een veel te grote verscheidenheid. De Amerikanen kunnen prat gaan op hun ”state rights”. Tussen een Texaan en een inwoner van Massachusetts zijn qua cultuur, geschiedenis, politieke oriëntatie en godsdienstige betrokkenheid grote verschillen. Toch voelen zij zich allen burger van Amerika: one nation under God. De Amerikaanse vlag roept bij hen een gevoel van verbondenheid op dat volstrekt onvergelijkbaar is met de geringe emotionele betekenis die de vlag met de twaalf sterren heeft voor de doorsnee Europeaan.
De Europese Unie is een vergaand samenwerkingsverband van onafhankelijke landen waarvan er op de wereld geen tweede te vinden is. De besluitvorming is er dan ook naar. De zogenaamde communautaire methode betekent vaak een slepende besluitvorming achter gesloten deuren, die van compromissen aan elkaar hangt. Naarmate het aantal lidstaten toeneemt, zal die methode steeds meer problemen geven.
De stagnatie van de Europese grondwet maakt duidelijk dat Europa zich in een crisis bevindt. Juist twee van de oprichterstaten van de EEG hebben in een referendum nee gezegd. Allereerst het vanouds nationalistische Frankrijk, dat destijds een zwaar stempel zette op het Europa van de zes. En vervolgens Nederland, waar de pro-Europese elite zijn greep op het volk is kwijtgeraakt.
Brussel en Babel
In een brief aan de Tweede Kamer nam het nieuwe kabinet deze week duidelijk afstand van de gedachte aan een Europese superstaat. Het politieke primaat moet bij de lidstaten van de Europese Unie blijven liggen. Dat is andere taal dan voorheen in Den Haag gehoord werd. Kennelijk wil de regering hiermee een poging doen om de pijnlijk gebleken kloof met de burger inzake Europa te dichten. Ook de deelname van de tamelijk eurosceptische ChristenUnie aan het kabinet klinkt hierin door.
Er is dan ook geen dwingende reden om, zoals vroeger hier en daar wel gebeurde, de Europese integratie te verbinden aan allerlei apocalyptische perspectieven. Brussel en Babel hebben op de klank afgaande wel wat met elkaar gemeen, maar daar blijft het dan ook bij. Honderd jaar geleden had een werkelijk verenigd Europa de wereldheerschappij betekend. Nu is Europa op wereldschaal niet meer dan een speler van het tweede niveau. Alles bij elkaar genomen toch geen partij voor de USA en wellicht al voor 2050 voorbijgestreefd door China.
En over de invloed van de paus in Europa hoeven we ons ook geen zorgen meer te maken. Dat heeft drie jaar geleden de affaire-Buttiglione wel duidelijk gemaakt. Voor deze vriend van de paus, door Italië naar voren geschoven als kandidaat-Eurocommissaris, was geen plaats in de Europese Commissie vanwege zijn afwijzing van homoseksualiteit. Vanouds rooms-katholieke landen als Spanje en Portugal zijn de afgelopen decennia aanzienlijk geseculariseerd.
In de jaren vijftig en zestig was men met name in de kring van de SGP beducht voor negatieve invloeden die van de Europese integratie uit zouden gaan op de situatie in eigen land. Het eerder aangehaalde artikel in het beginselprogram getuigt daar nog van. De feitelijke ontwikkeling liep echter anders.
Nederland is sinds de jaren zestig in snel tempo geseculariseerd, maar dat was in hoge mate een autonoom proces. Brussel had daar nauwelijks iets mee te maken. Europa dwong ons niet tot het vrijgeven van abortus of de invoering van het homohuwelijk, zoals de huidige kritiek op het in artikel 23 van onze Grondwet vastgelegde onderwijsbestel ook niet vanuit Brussel aangewakkerd wordt. Soms kwamen er vanuit Europa zelfs verontruste geluiden over hetgeen in Nederland allemaal door de beugel kon: van euthanasie tot coffeeshops.
Welvaartsgroei
Het zwaartepunt van de Europese integratie heeft altijd gelegen op het economisch vlak. Niet voor niets sprak men in het verleden over de Euromarkt. In de preambule van het EEG-verdrag ging het over coördinatie van de welvaartsbronnen, verhoging van de levensstandaard en wegneming van de belemmeringen voor internationale handel.
Wat dat betreft is de Europese samenwerking succesvol geweest. De welvaart in Europa is in die vijftig jaar verdrievoudigd. De EU is ook een belangrijk instrument om de welvaartskloof tussen West- en Oost-Europa te verminderen. Uiteraard kan de vraag gesteld worden of ook zonder de vergaande Europese integratie op economisch en aanverwant gebied die welvaartsstijging zou hebben plaats gevonden. Noorwegen en Zwitserland, de twee landen in de westelijke helft van ons continent die erbuiten gebleven zijn, kunnen zich qua welvaartspeil met hun buurlanden meten.
In ieder geval is er reden om dankbaar te zijn voor de geweldige economische opbloei van Europa, dat in de Tweede Wereldoorlog zware schade had opgelopen. Wie had dat in 1945 durven denken? Maar economie is niet alles. Er is meer aan de orde. In Brussel bestaat een sterke tendens om steeds meer dingen naar zich toe te halen. Dat is lang niet altijd nodig en zeker niet wenselijk. Om dat in goede banen te leiden, zullen de regeringen van de EU-landen voortdurend tegenwicht moeten bieden. De recente brief van het kabinet over het Europabeleid past goed in dat kader.