Kerk & religie

Tussen vrijdenkers en rechtzinnigen

LEIDEN - Het straatbeeld in de negentiende eeuw vertoonde, door de opkomst van trein en gaslicht, steeds modernere trekken. „Zijn de traditionele geloofsvoorstellingen nog te handhaven?” was een vraag die sterk leefde. Het modernisme dacht het geloof te kunnen redden door de natuurwetenschap te integreren in de theologie. Intussen begonnen de kerken leeg te lopen.

K. van der Zwaag
21 March 2007 10:20Gewijzigd op 14 November 2020 04:37
LEIDEN – Dr. Mirjam Buitenwerf Van der Molen: „De modernen leefden feitelijk aan de rand van de kerk. Ze waren zozeer gericht op moderniseren en de vooruitgang, dat het nog maar een kleine stap was om onkerkelijk te worden.” Foto RD, Sjaak Verboom
LEIDEN – Dr. Mirjam Buitenwerf Van der Molen: „De modernen leefden feitelijk aan de rand van de kerk. Ze waren zozeer gericht op moderniseren en de vooruitgang, dat het nog maar een kleine stap was om onkerkelijk te worden.” Foto RD, Sjaak Verboom

De missie van het modernisme was positief, stelt promovenda dr. Mirjam Buitenwerf-van der Molen. „Maar tal van predikanten legden wel het ambt neer en verlieten de kerk.” Ze promoveerde vandaag in Leiden op het proefschrift ”God van vooruitgang. De popularisering van het modern-theologische gedachtegoed in Nederland (1857-1880)” (uitg. Verloren, Hilversum).Het modernisme, een vrijzinnige stroming in enkele protestantse kerkgenootschappen, is een typisch product van de negentiende eeuw, zegt Buitenwerf (30), die vijf jaar als aio aan dit onderzoek werkte. „In die eeuw vierden wetenschap en vooruitgang hun triomfen. De modernen hadden een apologetisch doel: het behouden van het christendom voor de moderne mens, niet alleen voor de elite, maar voor de hele bevolking. Zij dachten dat het christendom een gepasseerd station zou worden als het niet aangepast werd aan de moderne wetenschap.”

De modernen hingen een vorm van vrijzinnigheid aan binnen de bestaande protestantse kerken, waaronder de Nederlandse Hervormde Kerk, aldus Buitenwerf. Zij namen volgens haar de natuurwetenschappelijke visie op de wereld als uitgangspunt voor de theologie, omdat voor hen vaststond dat de natuurwetenschap het juiste beeld van de werkelijkheid gaf. Zij zagen de historische Bijbelkritiek als de oplossing voor de geloofsproblematiek van de negentiende-eeuwer. Hiermee konden ze laten zien dat de natuurwetenschappelijke kritiek op de Bijbel de kern ervan -onderscheiden van de zogenaamde ”mythologische schil”- niet had aangetast.”

De hoogleraren J. H. Scholten, C. W. Opzoomer en A. Kuenen namen het voortouw. Conrad Busken Huet schreef zijn geruchtmakende ”Brieven over den Bijbel”, waarin hij in romanvorm kanttekeningen plaatste bij de Bijbelverhalen. Uiteindelijk legden Busken Huet en zijn ambtgenoot Allard Pierson het ambt neer.

„Zij verweten de modernen inconsequentie. Ze vonden het niet eerlijk om nog predikant te blijven. Een stroom van predikanten verliet de kerk. Een groot aantal werd lid van de Remonstrantse Broederschap, waar ze een meer liberale inslag vonden.”

Popularisering
De promovenda richt zich in haar studie vooral op de popularisering van het modernisme in de periode van 1857 tot 1880. De modernen brachten zeer gedreven het moderne gedachtegoed over op een breed publiek. Hun middelen waren veelsoortig: kinderbijbels, catechesemateriaal, Bijbelse dagboeken en liedbundels, almanakken, romans en gedichten. Het project van de modernen was verwant aan het algemene beschavingsoffensief dat de liberalen in de negentiende eeuw in Nederland ondernamen.

De promovenda schenkt ook aandacht aan de opkomst van de evolutiegedachte. De modernen ontwikkelden een evolutietheologie waarin het natuurwetenschappelijke beeld van de werkelijkheid gecombineerd werd met het geloof in een hogere macht.

Ze stelden dat het modernisme de meest ontwikkelde vorm van godsdienst was en daarom de geschiktste vorm van godsdienst voor het stadium waarin de evolutie verkeerde. „Een typisch voorbeeld van een positivistisch geloof in de wetenschap.”

Nu de traditionele geloofsvoorstellingen niet meer voldeden, moesten de modernen ook antwoorden zoeken op zingevingsvragen uit de praktijk. De grote cholera-epidemie van 1866 was daarbij een vuurproef. Op basis van de natuurwetenschap, met haar belangrijke wet van oorzaak en gevolg, konden de modernen onmogelijk geloven in een direct ingrijpen van God (in de vorm van een straf), noch God bidden om hulp.

„De gelovige moest zich uiteindelijk troosten met de idee van de verbetering en vooruitgang waartoe de cholera-epidemie uiteindelijk leidde. Als er cholera uitbrak, moesten ze niet God bidden om hulp, maar een vaccin ontwikkelen zodat de ziekte niet verder werd verspreid.”

Tussen twee vuren
De modernen bevonden zich feitelijk tussen twee vuren. „De rechtzinnigen vonden dat de modernen alles afbraken en niets heel lieten. De vrijdenkers vonden dat de modernen niet eerlijk waren. De vrijdenkers en de modernen leerden eigenlijk hetzelfde, maar de modernen hadden wel de status van predikant, bewoonden mooie huizen en streken een goed salaris op. Vrijdenkers als Multatuli en J. van Vloten werden met de nek aangekeken en moesten soms droog brood eten.”

Buitenwerf: „Er was ongetwijfeld spanning met de kerkelijke leer ontstaan. Degenen die de kerk verlieten, vonden dat hun ideeën niet binnen de kaders van de protestantse kerk pasten. De modernen leefden feitelijk aan de rand van de kerk. Ze waren zozeer gericht op modernisering en vooruitgang, dat de stap naar onkerkelijkheid maar klein was.

Het vertrek van een aantal moderne predikanten vormde een probleem voor de achterblijvers. Wat was hun bestaansrecht? En als zij niet bleven, bleef er dan van de vrijzinnigheid nog iets over?”

Er kwam bij de modernen een omslag toen zij zich afvroegen wat ze nog overhielden. Hun nadruk op de vrijheden van de gelovigen en de zelfstandigheid in de beoordeling van religieuze kwesties, leidde bij sommige moderne gelovigen uiteindelijk tot onverschilligheid.

„De modernen gingen daarom meer nadruk leggen op de inhoud van het moderne geloof en probeerden hun aanhangers ervan te overtuigen dat het noodzakelijk bleef om christelijke tradities als bidden, Bijbellezen en kerkgang in ere te houden.”

De promovenda, zelf lid van de Protestantse Kerk, waagt zich niet aan actualisering van haar onderwerp. Ze ziet wel parallellen bij Kuitert. „Hij doet een poging om de tegenstelling tussen het moderne wereldbeeld en het geloof te overbruggen.

In de modernen zie ik wel iets herkenbaars voor deze tijd. Ook nu kun je je bijvoorbeeld afvragen wat de zin van bidden bij ziekte is als de meeste mensen hun vertrouwen toch vooral op de dokter stellen? In de negentiende eeuw ging het om botsende wereldbeelden. Die spanning is in onze tijd eigenlijk alleen maar groter geworden.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer