Beweringen moeten logisch juist zijn
Titel: ”Moderne filosofie. Van Descartes tot Wittgenstein; een korte geschiedenis”
Auteur: Roger Scruton; vertaling Erik Koenen; erven J. Bijleveld, Utrecht 2006
ISBN 978 906 1318 118
Pagina’s: 352
Prijs: € 22,50.
Voor Scruton begint de moderne filosofie bij René Descartes. Diens gedachte ”ik denk, dus ik ben” plaatst de mens in het middelpunt. Pas bij Wittgenstein wordt dit anders. Hij stelt de taal waarin wordt gedacht, het ”taalspel”, centraal. Zo wordt het denkende ik van de troon gestoten. Of Wittgenstein daarmee de belangrijkste filosoof van de twintigste eeuw is, zoals Scruton in zijn boek ”Moderne filosofie” wil, blijft echter een open vraag. In het voorwoord van zijn boek ”Moderne filosofie” geeft de Britse filosoof Roger Scruton kort en bondig de doelstelling aan: „Dit boek biedt een beknopte geschiedenis van de moderne filosofie, en wel vanuit analytisch-wijsgerig perspectief.” Dat laatste is bedenkelijk. Kan vanuit de analytische wijsbegeerte wel recht worden gedaan aan de moderne filosofie?
De analytische wijsbegeerte is namelijk een heel specifieke stroming, ontstaan aan het begin van de twintigste eeuw. Kenmerkend is dat men sterk de nadruk legt op (logische) analyse van filosofisch taalgebruik. Daar is volgens de aanhangers van deze stroming namelijk van alles mis mee. Sommigen gaan zelfs zo ver te stellen dat alle filosofische problemen voortkomen uit, oneerbiedig gezegd, wazig gepraat. Goed beschouwd zijn het schijnproblemen. Veelal vat men filosofie op naar het model van de natuurwetenschap. Beweringen moeten logisch juist zijn en kunnen worden getoetst aan de feiten. Voor godsdienst is bij deze denkers dikwijls geen plaats. De houding van de Nederlandse filosoof Herman Philipse, die enkele jaren terug een atheïstisch manifest schreef, is typerend voor veel analytische filosofen.
Eerlijk
Scruton geeft een bepaalde eenzijdigheid van de analytische filosofie zelf ook toe. Onderwerpen zoals politiek, theologie en emoties werden vroeger, zo stelt hij, te weinig belicht. Maar hij ziet een kentering. De analytische filosofie, die vooral een Engelse en Amerikaanse aangelegenheid is, wil de banden met de westerse denktraditie herstellen. Vrij vertaald: men richt zich niet meer alleen op het oplossen van logische puzzels, maar krijgt ook oog voor de mens en zijn bestaanssituatie.
Wellicht valt Scrutons boek mede daarom niet zo eenzijdig uit als de eerste zin doet vrezen. Het is een goed boek geworden, waarin de besproken figuren over het algemeen op een eerlijke manier worden beoordeeld. Maar het is zeker geen gemakkelijk boek. Oorzaak daarvan is dat vooral filosofische conclusies en redeneringen worden belicht, en niet zozeer de historische context waarin deze ontstaan of de invloeden waaruit ze voortkomen. Dit resulteert in pittige beschouwingen over het substantiebegrip van Spinoza (1632-1677), de monaden van Leibniz (1646-1716) of de ”synthetische a priori kennis” bij Kant (1724-1804).
Het wat droge karakter van het boek heeft alles te maken met de analytisch-wijsgerige benadering die de auteur kiest. Dit perspectief betekent naar de mening van Scruton vooral dat de tijdloze geldigheid van de argumenten wordt onderzocht. Getracht wordt argumenten te ontdekken die in alle tijden bruikbaar zijn. Veel smeuïge details over het leven van de besproken figuren worden er niet vermeld.
Dat neemt niet weg dat de schijnwerper soms op de mens achter de filosoof wordt gericht. Zo zegt de auteur over Hegel (1770-1831): „Ondanks het bohémienwereldje waarin hij vertoefde, liet hij de mode voor romantische wanhoop nooit de baas worden over zijn hang naar succes en aanzien, en hij eindigde zijn leven geriefelijk als de alom vereerde officiële staatsfilosoof van Pruisen. Dat was niet geheel toevallig precies de staat waarvan hij (…) had voorspeld dat die de hoogste uitdrukking van het politieke leven van de mens zou worden”.
Voorkeur
De moderne filosofie begint volgens Scruton bij René Descartes (1596-1650). Hij noemt daarvoor twee redenen. De eerste is zijn niet-aflatende speurtocht naar de juiste methode op alle terreinen van onderzoek. De tweede is dat hij veel argumenten en begrippen introduceert die sindsdien als het fundament van de wijsbegeerte zelf hebben gediend.
De moderne filosofie betekent een breuk met de scholastiek. Toch moeten we dat niet te schematisch zien. „De intellectuele geschiedenis van dit tijdperk is complex, en de overgang van middeleeuwse naar moderne opvattingen in het onderwijs en het moderne verkeer was veel minder abrupt dan onze hedendaagse smaak voor scherpe breuklijnen vaak voorstelt.” Vervolgens wijst Scruton er op dat in de twaalfde eeuw bepaalde moderne ideeën zich al aftekenen, terwijl anderzijds tot diep in de zeventiende eeuw nog middeleeuwse literatuur wordt gebruikt aan de universiteit.
Voordat de moderne filosofie zelf aan bod komt, wordt een hoofdstuk lang stilgestaan bij het onderscheid tussen filosofiegeschiedenis en ideeëngeschiedenis. In het volgende hoofdstuk komt de voorgeschiedenis van de moderne wijsbegeerte aan bod. Daarin komen vooral belangrijke kwesties uit de middeleeuwse filosofie aan de orde, zoals bijvoorbeeld de verhouding van vrije wil en menselijke natuur. In hoofdstuk drie tot en met negentien komen de moderne filosofen aan de orde.
Hoewel de auteur toegeeft dat zijn keuze willekeurig is, heeft hij een ruime greep gedaan. Niet alleen figuren van het type Descartes, Kant en Wittgenstein krijgen aandacht, figuren dus die hun kracht zoeken in een logische en consistente argumentatie. Ook figuren die men zou kunnen typeren als ”denkers over het leven” komen aan bod, zoals Pascal, Nietzsche, Heidegger en Sartre. Hoewel Scruton oprecht probeert hun recht te doen, verbergt hij niet dat zijn voorkeur duidelijk bij denkers van de eerste categorie ligt. Niet iedereen zal hem nazeggen dat Wittgenstein de grootste filosoof van de twintigste eeuw is.
Britse conservatief denker
De Britse filosoof Roger Vernon Scruton is geboren op 27 februari 1944. Naast filosoof is hij ook journalist, componist en landbouwer. In zijn vele publicaties houdt hij de verworvenheden van de westerse cultuur hoog, en vestigt hij de aandacht op de instituties die het mogelijk maken die verworvenheden door te geven aan toekomstige generaties. In politiek-filosofisch opzicht laat hij zich kennen als een conservatief denker; hij geldt als de belangrijkste conservatieve Britse filosoof van dit moment. Niet onvermeld mag blijven dat hij een tweetal opera’s heeft geschreven. De laatste, over de musicus Violet Gordon-Woodhouse, werd in 2005 tweemaal in Londen uitgevoerd. Ook publiceert hij novellen en korte verhalen. Sinds het begin van de jaren negentig woont hij op een eigen boerderij in het Engelse Brinkworth. Scruton studeerde van 1962 tot 1969 aan het Jesus College in Cambridge. In 1972 promoveerde hij op een proefschrift over esthetiek. Hij is momenteel verbonden aan twee Amerikaanse instellingen, namelijk aan het Instituut voor de Psychologische wetenschappen te Arlington, Virginia en, als gasthoogleraar, aan de universiteit van Princeton.
Scrutons conservatieve opvattingen zijn geïnspireerd door die van Edmund Burke. Hij draagt zijn opvattingen onder meer uit in een tijdschrift dat hij zelf heeft opgericht, de Salisbury Review. In 1980 publiceerde hij zijn boek ”De betekenis van het conservatisme”, waarin hij reageert op het toenemende liberalisme binnen de Engelse Conservatieve Partij. Het boek legt de nadruk op een conservatieve benadering van morele issues, zoals seksualiteit, in plaats van op economische kwesties.
Ook in ”Moderne Filosofie” komen zijn conservatieve opvattingen soms naar voren. Zoals in de volgende uitspraken:
„…wanneer wij Hegel goed proberen te begrijpen, is hij meer dan wie ook de filosoof van het ontluikende moderne bewustzijn geweest. En degenen die (…) niet meer zien dan de pretentieuze buitenkant van zijn denken, sluiten de ogen voor de ernstige geestelijke crisis die Hegel in zijn werk probeerde te beschrijven: de crisis van een beschaving die heeft ontdekt dat de God van wie ze afhankelijk is door haar zelf is geschapen.”
„Rousseau geloofde dat de mens van nature goed is, en slecht wordt gemaakt door instituties. (Een standpunt dat de meeste mensen in hun puberteit aanhangen en dat sommigen ook blijven aanhangen, in diverse gradaties van hysterie, wanneer ze ouder worden.)”