„Luther was liefhebbend én haatdragend”
UTRECHT - Maarten Luther was een liefhebbend mens, maar hij was óók haatdragend - vooral richting mensen die het christelijk geloof niet aanvaardden. „Luther was zo onder de indruk van Gods genade dat hij weinig ophad met degenen die in zijn ogen daaraan afbreuk deden, zoals de Joden en de paus.”
De Amsterdamse kerkhistoricus prof. dr. C. P. M. Burger introduceerde vrijdag het thema van de jaarlijkse studiedag van de Interconfessionele Werkgroep Lutheronderzoek Nederland: ”Luther: uitgesproken over liefde en haat”. Centraal stond Luthers kruistheologie (prof. dr. K. Zwanepol) en zijn polemiek tegen mensen die de boodschap van de rechtvaardiging door Christus niet wilden aanvaarden of zelfs tegenwerkten.De Kampense kerkhistoricus prof. dr. H.-M. Kirn ging in op Luthers houding ten opzichte van de Joden. Hij keerde zich tegen de opvattingen van dr. René Süss, die in proefschrift een direct verband legt tussen Luthers visie op de Joden en de Holocaust door de nazi’s. Prof. Kirn ziet de these van Süss, die volgens hem zeker niet nieuw is, als een „provocatie van de christelijke theologie.”
Een directe lijn tussen Luther en Hitler is historisch niet te bewijzen, aldus prof. Kirn. Luther was in de eerste plaats Bijbeluitlegger en dat bepaalde ook zijn negatieve houding tegenover de Joden. Hij gebruikte Bijbelse begrippen als wet en Evangelie, vlees en geest, letter en geest en kinderen van de duivel en kinderen van het licht om de tegenstelling tussen jodendom en christendom aan te duiden. Het ”sola fide” -door het geloof alleen- was voor Luther het onderscheidingscriterium.
Toch, zegt prof. Kirn, is het moeilijk om Luthers antisemitisme in zijn latere geschriften -zoals in ”Over de joden en hun leugens” uit 1543- te verklaren en met zijn theologie in overeenstemming te brengen. Luther zag de tegenstanders van de hervorming namelijk steeds meer als vijanden en als antichristelijke en demonische machten van de eindtijd. „Luthers reformatorische theologie heeft hem niet verhinderd deze weg te gaan. Aan de andere kant: Luthers vijandschap tegen de Joden was in geen geval een onvermijdelijk gevolg van zijn theologie.”
Nazisme
Prof. Kirn schetste de invloed van Luthers visie op het Joodse volk in de eeuwen na diens dood in 1546. „De meerderheid van de protestanten en de medereformatoren vonden de toonzetting van Luthers geschriften over de Joden pijnlijk en de inhoudelijke scherpte ervan onverstandig. In de zeventiende eeuw beriepen Lutherse theologen zich vooral op de ’tolerante’ vroege geschriften van Luther. Pas in de jaren zeventig van de negentiende eeuw gingen de latere geschriften van Luther een rol spelen. Luther werd in de volkse theologie de held van Duitsland en van het antisemitisme.”
Hitler en het nazisme bouwden daarop voort. De Kamper hoogleraar denkt dat Hitler als Oostenrijkse rooms-katholiek waarschijnlijk nooit één bladzijde Luther gelezen heeft. Zijn bewondering voor de reformator was slechts ingegeven door tactische motieven: de nazi’s konden de figuur van de reformator gebruiken om hun antisemitistische denkbeelden te legitimeren.
„De geschiedenis van het antisemitisme en de Holocaust zijn niet door Luther bepaald”, concludeerde prof. Kirn. „Ze zijn vooral gestempeld door de complexe samenhang van agressief nationalisme, het mislukken van de Jodenemancipatie, volkse ideologie, rassenantisemitisme en de crisis van de moderne tijd, waarin de Joden tot zondebokken van de samenleving werden gemaakt.”
Antichrist
Dr. D. Akerboom, verbonden aan de Universiteit Tilburg, ziet parallellen met Luthers visie op de paus - de antichrist. „Luthers visie op de antichrist stond al vóór de breuk met de katholieke kerk in eschatologisch perspectief. Hij keerde zich echter niet tegen individuele pausen en hun levensstijl, maar tegen het pausschap en zijn dogmatische uitspraken. De paus stelde zijn woord in plaats van het Woord.”
Aan het einde van zijn leven verscherpte Luther zijn kritiek op de paus, zoals hij dat ook deed met zijn kritiek op Joden, dopersen en Turken. „Luther zag zijn tegenstanders als een apocalyptisch gevaar en daardoor werden zijn uitspraken steeds feller. Hij verwachtte dat met de val van het pausschap de jongste dag zou aanbreken.”