Nauwelijks zalig
Niet een iegelijk die tot Mij zegt: Heere, Heere, zal ingaan in het koninkrijk der hemelen. Hoe zou een kind van God dagelijks zo veel vurige gebeden en zielsverbrekende smekingen tot God moeten uitstorten? Moet hij zo veel hete tranen schreien, zo bekommerd zijn vanwege zijn zonden, zo dapper strijden tegen de zonden -ja soms tijd tot bloedens toe- eer hij zalig wordt? En zou gij dan met een flauwe zucht tot God, met een enkele maal roepen: „Heere, wees mij genadig”, met zo eens een keer te zeggen: „Heere, ik ben een zondig mens en mijn zonden zijn mij leed” van stonde aan erfgenaam des eeuwige levens zijn?
Ontwaak, ontwaak toch, geruste zielen te Sion, en gij allen die zo zeker woont. Laat u niet lang zo bedriegen. U beeldt zich nu vast wel de hemel in, u bent tenslotte niet zoals andere godloze mensen. Jezus roept u toe: „Voorwaar, voorwaar, zeg ik u, tenzij gij wederom geboren zijt uit water en geest, gij kunt het koninkrijk van God niet zien.”Maar dit moet ook dienen tot opwekking van alle gelovigen. Hun zaligheid ligt wel vast, maar voordat zij die bezitten, is er veel moeite en arbeid van node.
David Knibbe predikant te Leiden (”Het oordeel Gods over zijn huis”, 1682)