Econoom in een gebroken wereld
Zijn dagelijks brood verdient hij bij seculiere organisaties, zijn drie bestuursfuncties vervult hij binnen de reformatorische kring. Die combinatie bevalt dr. Johan Polder, sinds kort bijzonder hoogleraar in Tilburg, uitstekend. De gezondheidseconoom, behorend tot de Gereformeerde Gemeenten, denkt graag interkerkelijk en juicht samenwerking tussen christenen en socialisten ter beteugeling van het kwaad van harte toe. Het regeerakkoord had hij graag ondertekend. „Als God in Zijn voorzienig beleid Nederland onderhoudt en gedoogt, zouden wij dan zeggen: We trekken ons op een eilandje terug?”
„Ik zit achter m’n bureau te suffen, ik kijk uit het raam en af en toe schrijf ik iets op.” Lachend citeert Polder de schrijver Karel van het Reve in antwoord op de vraag hoe hij zijn kinderen duidelijk maakt wat pa doet als bijzonder hoogleraar gezondheidseconomie in Tilburg. Dan, serieus: „Het houdt Arthur en Hugo, mijn zoons van acht en twee, niet ontzettend bezig. Maar het komt voor dat ik in familie- of vriendenkring vragen over mijn nieuwe functie krijg.”Hoe legt u het uit?
„Als gezondheidseconoom zoek je naar een balans tussen zorgkwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid. Het gaat om de vraag: Hoe kun je het zorgbudget zo verdelen dat er maatschappelijk gezien de meeste gezondheidswinst wordt behaald? Ik richt me op het in kaart brengen van het zorggebruik vanuit het perspectief van de zorgvrager. Dan gaat het om vragen als: Hoe vaak zijn mensen ziek en tegen welke kosten? En hoe is het ziektepatroon verdeeld over de bevolking?”
Heeft u uw gezin geraadpleegd voordat u uw hoogleraarsbenoeming aanvaardde?
„Natuurlijk, da’s nogal wiedes. Je gezin moet er ook achter staan, anders moet je het niet doen. Bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, waar ik sinds mijn benoeming in Tilburg een dag minder ben gaan werken, vroeg mijn hoogste baas: „Wat voor gezin heb je en hoe denkt het thuisfront erover?” Dat vond ik heel goed.”
Gezondheidseconomen genieten de twijfelachtige reputatie voorstander te zijn van doelmatigheid en bezuinigingen. Is dat terecht?
„Het grappige is juist dat vooral gezondheidseconomen zich nogal eens tegen het doelmatigheidsdenken van beleidsambtenaren te weer stellen. Als doelmatigheid wordt gedefinieerd als ”meer mensen helpen voor een kleiner budget” zou mijn vraag zijn: Wat is dan het doel? De gezondheidseconomen die ik ken, zeggen juist: We willen via de gezondheidszorg de gezondheid van burgers zo veel mogelijk bevorderen. Als de zorg goedkoop moet, moet je hem gewoon afschaffen. Er is niets zo goedkoop als geen gezondheidszorg.”
Krijgt het doelmatigheidsdenken in de Nederlandse gezondheidszorg desondanks niet steeds meer de overhand? De Raad voor Volksgezondheid & Zorg stelde vorig jaar voor alleen nog maar medische behandelingen te vergoeden die niet duurder zijn dan 80.000 euro per extra levensjaar dat de patiënt dankzij de operatie in volledige gezondheid doorbrengt.
„De raad wil meer dan alleen maar een rekenkundig model toepassen. In het verlengde daarvan wil hij een maatschappelijk ethisch debat. Overigens is die 80.000 euro geen maatstaf waardoor artsen zich bij individuele behandelbeslissingen moeten laten leiden. Het is alleen een criterium voor de vraag of het zinvol en verantwoord is een bepaalde behandeling tot het basispakket toe te laten. Dat is een fundamenteel verschil.”
Een exemplaar van het nieuwe links-conservatieve weekblad Opinio op zijn bureau trekt de aandacht. „Economie is een menswetenschap, dus vanuit mijn vakgebied heb ik maatschappelijke belangstelling”, verklaart Polder, die inmiddels besloot tot een proefabonnement. De econoom pakt een nummer en begint te bladeren.
Zit er iets van uw gading bij?
„Hier, dit.” Leest voor: „„Ik aarzel om mezelf op te werpen als toonbeeld van rechtschapenheid, maar toen ik een jongetje in de kinderwagen was, gaf mijn moeder me gewoon iets te eten. En als ik het niet lekker vond, kreeg ik honger en daarna vond ik het meestal wel lekker.” Prachtig toch?” Na een korte stilte: „Dit komt uit een stuk van Theodore Dalrymple, het pseudoniem van een Britse psychiater. Hij schrijft boeken over mensen die aan de zelfkant van de samenleving leven en benadrukt heel sterk hun eigen verantwoordelijkheid voor hun ongezond gedrag.”
Spreekt dat u aan?
„Nou, daar ga je vanwege zo’n blad dus over nadenken. Je ziet in zo’n stuk wel een soort van spanning optreden tussen verkiezing en verantwoordelijkheid. Zeker vanuit een Bijbels gezichtspunt ben ik er voor om de eigen verantwoordelijkheid van mensen te benadrukken. Maar tijdens een presentatie op het ministerie van Volksgezondheid heb ik eens gezegd: Sommige mensen zijn gepredestineerd tot ongezond gedrag. Met andere woorden: Je kunt mensen niet alles aanrekenen. Als jij in een achterstandsbuurt woont in Rotterdam en heel jouw sociale omgeving rookt, is het dan een eigen keus als jij ook rookt? Als er in zo’n wijk geen enkel speelweitje is, kun je kinderen dan verwijten dat ze te weinig beweging hebben? Dan kun je toch niet zeggen: Het is hun eigen keus dat ze nu achter een tv of een computer zitten? Dus daarin slaat Dalrymple de plank mis.
Het interessante daarbij is dat je het eenzijdige accent op de eigen verantwoordelijkheid zowel vanuit een christelijke als vanuit een socialistische invalshoek onder vuur kunt nemen. Die parallel tussen christendom en socialisme heeft mij altijd geboeid. In mijn studententijd vond ik de kibboets interessant qua organisatie. Niet dat ik erheen wilde, maar mij boeide de gedachte van collectief bezit. Dr. J. Hoek schrijft ergens dat de situatie kort na de uitstorting van de Heilige Geest, toen de discipelen alle dingen gemeen hadden, misschien wel het dichtst in de buurt komt van de eigendoms- en bezitsverhoudingen die Bijbels gezien ideaal zijn. Toen ik dat las, dacht ik: Ook in die zin passen het sociale en het christelijke gedachtegoed goed bij elkaar.”
„Samen met een collega leid ik een groot, vierjarig project, de Volksgezondheid Toekomst Verkenning. Toen we benoemd werden, zei een andere collega: „We krijgen hier ook een christelijk-sociale coalitie aan het roer.” Dat vond ik leuk, want we zijn in elk geval een coalitie als het gaat om de manier waarop we samenwerken. Maar inhoudelijk ook.”
Overlappen het christelijke en het sociale denken elkaar ook in het regeerakkoord?
„Ja, qua marktwerking in de zorg maakt men gelukkig pas op de plaats. Het lijkt mij verder goed dat bepaalde anticonceptiemiddelen weer in het basispakket komen. Je kunt erover denken hoe je wilt, maar het heeft toch alles te maken met abortus. Ik ben beslist geen voorstander van een losse, seksuele moraal, versta me goed, maar gegeven de situatie in Nederland lijkt het me wenselijk dat die pil weer in het pakket zit. Zo nuchter moet je zijn.
Als je via opvoeding en scholing kunt bereiken dat het aantal abortussen daalt, dan heb je misschien niet je doel bereikt, maar gaat het wel de goede kant op. Ik zou mijn handtekening graag onder dit akkoord zetten. Heel erg graag, beter gezegd. Wij leven in een gebroken wereld. Twintig, dertig jaar geleden zijn er stappen gezet die je niet juist kunt vinden, maar waar men nu in zekere zin toch op terugkomt. Ik ben er blij mee, het is winst. Ik vind dat je als christen betrokken moet zijn op heel de samenleving. En dat je niet te snel de brug moet ophalen, of zoals in dit geval moet zeggen: Het is abortus verbieden of niets. Gegeven de situatie van deze samenleving in al zijn zondigheid moeten christenen verantwoordelijkheid willen dragen om het kwaad te keren, om ook op die manier een getuige van Christus te kunnen zijn.”
Na een korte stilte: „We geloven allemaal in de voorzienigheid. God heeft deze wereld gemaakt en er valt geen haar van ons hoofd zonder dat Hij het wil. Als God het nu wijs acht om Nederland te laten voortbestaan, zouden wij dan zeggen: We willen er niets mee te maken hebben? Als God in Zijn voorzienig beleid Nederland onderhoudt en gedoogt, zouden wij dan zeggen: We trekken ons op een eilandje terug?
Christen-zijn in deze wereld is voor mij wel onlosmakelijk met de vreemdelingschap verbonden. We moeten betrokken zijn op heel de samenleving en ons tegelijkertijd bewust zijn van onze positie daarin.”
U was jaren bestuurslid van Focaris, de koepel van zorginstellingen uit de gereformeerde gezindte. Hoe vond u het om vanuit de wetenschap een brug te slaan naar de praktijk?
„Binnen Focaris hebben we kans gezien gedegen onderzoek goed te combineren met strategievorming. Daaruit is heel wat moois ontstaan, zoals een uitgebreid rapport over de zorgvraag vanuit de achterban en de site MijnZorg.nl. De CHE in Ede heeft zich om de personeelsschaarste te ondervangen sterk gemaakt voor leerroutes voor zijinstromers. Focaris heeft er verder aan bijgedragen dat de samenwerking tussen refozorginstellingen hoger op de agenda is gezet.
Binnen Focaris heb ik veel echt goede vrienden gekregen. Maar iedere instelling had natuurlijk wel haar eigen belang. Het gezamenlijk belang is daardoor wat uit beeld verdwenen. Niemand wilde het belang van zijn eigen instelling opofferen voor een gemeenschappelijk ideaal waarvan twijfelachtig was of het ooit zou worden gehaald.
Vooropgesteld, ik ben al weer even weg uit het bestuur en weet niet concreet welke initiatieven er op dit moment liggen. Ik zal ook de laatste zijn om te zeggen dat samenwerking ten koste van alles moet. Maar neem bijvoorbeeld de oude verzorgingshuizen van de Gereformeerde Gemeenten. Dat die zijn ondergebracht in drie aparte stichtingen heeft me altijd verwonderd. Waarom niet gewoon één? Ik denk toch dat allerlei persoonlijke verhoudingen daar een rol in speelden. En als wetenschapper voelde ik me daar ongemakkelijk bij.”
„Sola Gratia, een protestants-christelijk verzorgingshuis in Schoonhoven, zocht in de tijd dat we nog in de Krimpenerwaard woonden aansluiting bij de SGZZH, de Stichting Gereformeerde Zorghuizen Zuid-Holland. De stap was heel erg voor de hand liggend. Bejaarden uit de Krimpenerwaard gaan voor een verzorgingshuis niet de IJssel over. Die zoeken iets in hun eigen gebied. De fusie is echter afgeblazen vanwege allerlei kerkelijke toestanden. Het bestuur van de SGZZH was er voor, voor zover ik weet, maar de uit ambtsdragers bestaande raad van toezicht floot het terug. Omdat Sola Gratia het niet redde op eigen kracht, moest het uiteindelijk fuseren met een algemene instelling. Achteraf wellicht tot volle tevredenheid, daar wil ik niet in treden. Maar persoonlijk vond ik het gewoon jammer dat het zo moest.
De eeuwige strijd tussen de thuiszorginstellingen Agathos en RST kan ik vanuit de historie begrijpen. Tegelijkertijd vind ik het ook een aanklacht voor de christelijke zorg. Als ik beide bestuursvoorzitters spreek, kan ik hen heel goed volgen. Tegelijkertijd denk ik: Wat jammer. Waarom nu twee instellingen die elkaar echt te na komen in sommige regio’s?
Natuurlijk speelt zoiets ook buiten onze gezindte, maar meer dan een schrale troost wil ik dat niet noemen. Het houdt mij toch wel bezig of juist christelijke zorginstellingen niet de ambitie moeten hebben om het iets anders, iets verhevener te doen dan de wereld om hen heen.”
Moeten we niet gewoon nuchter constateren dat de tijd dat christelijke zorginstanties nog brood zagen in samenwerking achter ons ligt?
„Naarmate mensen kwetsbaarder worden, hebben ze meer behoefte aan een beschermende omgeving. Het kan misschien anders als mensen assertiever en weerbaarder zijn. Wat precies het christelijke is dat we in de zorg tot uitdrukking willen brengen, zullen we steeds opnieuw moeten doordenken. Maar de vraag die daar meteen achter ligt, blijft: Hoe organiseren we dat en wie pikt dat op?”
Wat betekent die opvatting voor de koers die Ontmoeting en De Vluchtheuvel, waar u ook bestuursfuncties vervult, zouden moeten varen?
„Die functies zijn van een andere orde dan wat ik voor Focaris deed. Persoonlijk denk ik dat zeker het werk van De Vluchtheuvel heel nauw gelieerd is aan het diaconaat. In die zin is het ook nauw verbonden aan een kerkgenootschap. Dat vind ik, hoewel ik graag interkerkelijk denk, helemaal geen probleem. Als mensen kwetsbaarder worden, wordt bescherming belangrijker en daarmee ook het eigene van het kerkgenootschap waartoe ze behoren. Een vrijgemaakte gehandicapteninstelling zal op een aantal terreinen toch andere keuzes maken dan een instelling van de Gereformeerde Gemeenten. Dan moet je ook niet verder willen gaan.”
Ziet u het als een plicht om ja te zeggen als mensen u voor een bestuursfunctie vragen?
„De Vluchtheuvel kwam echt op mijn weg. Ik heb mede ja gezegd, omdat ik dacht: Strategisch spelen er allerlei vragen en ik geloof dat ik daar wel een beetje zicht op heb. Nadat ik veel voor Focaris had gedaan, wilde ik me binnen het eigen kerkgenootschap niet aan bestuurlijke verantwoordelijkheid onttrekken. Gewoon een nuchtere afweging dus.
Als je zelf een heel gelukkig gezin hebt, voel je trouwens des te eerder mee met mensen die dat niet hebben, is mijn ervaring. Dan zie je ook eerder het belang om daar professioneel iets aan te doen. Als je zelf kinderen hebt, realiseer je je hoe goed het is als de kerk zich inzet voor kinderen die in de knel komen. Zo bekeken is mijn betrokkenheid meer dan alleen maar zakelijk.
Ontmoeting is een heel ander verhaal. Ik ben als armzalig student donateur geworden, vanaf het moment dat ik in de tram regelmatig naast dak- en thuislozen zat. Ik dacht: Ik heb het hier hartstikke goed, ik ga hier in Rotterdam aan mijn toekomst bouwen. Maar hier om mij heen verdwijnen allerlei mensen in de goot. Pas later kwam de vraag: We zoeken een penningmeester. Op die manier ben ik erin gerold.
Het werk van Ontmoeting als zodanig ligt mij niet, zo nuchter moet ik wel wezen. Ik ben niet iemand die naast een dakloze gaat zitten en een arm om zijn schouder slaat. Men zou mij ermee overvragen, het zit niet in me. Dus als anderen dat wel kunnen, heb ik daar extra veel bewondering voor.”
Naast uw bestuursfuncties in de zorg zet u zich al weer vele jaren in voor de organistenvereniging van de Gereformeerde Gemeenten. Wat heeft u met muziek?
„Muziek -en misschien moet je zeggen: kunst in het algemeen- kan je boven een bepaalde alledaagsheid uittillen. Ik geniet heel erg van de schoonheid in de muziek. Kerkmuziek heeft nog een extra, omdat Woord en toon elkaar daar ontmoeten. Juist kerkmuziek heeft een boodschap en dat raakt op meerdere manieren je hart.
Ik heb jaren orgelles gehad van Geert Bierling. Een van zijn mooiste composities is zijn bewerking over Psalm 130, waarin hij duidelijk teruggrijpt op Bach en Krebs en ook zijn eigen verhaal vertelt. Het eerste deel, dat volledig in de mineurtoon staat, eindigt met een neerwaartse toonladder. Daarna is het even stil en dan komt er een akkoord in F-groot.
Met minimale muzikale middelen markeert Geert daar de overgang in de tekst, van ”onze ongerechtigheden” naar ”bij U is vergeving”. Ondanks, of misschien juist dankzij die eenvoud is dat zo’n krachtig, mooi moment. Thuis op mijn eenklaviersorgel kan ik het lastig spelen, maar toen ik nog organist was in Berkenwoude heb ik dat heel vaak gedaan.
Die verzuchting: „Heere, wie zal voor U bestaan?” dat is een van de kernen van je leven als christen. En dan: „bij U is vergeving.” Die verklanking, die doet mij ontzettend veel.”