Wachten op een druzische premier
Elk weekend is het aanschuiven om de druzische stad Daliat al-Karmel, in het noorden van Israël, binnen te rijden. De winkels zijn er geopend op zaterdag, de Joodse sabbat. Sinds het begin van de huidige intifada wordt de stad elke zaterdag overspoeld door kooplustige Joden. Die gingen vroeger vooral winkelen in Arabische en Palestijnse dorpen, maar zoeken nu hun toevlucht bij hun sjiitische landgenoten, omdat ze zich daar nog veilig voelen.
„Wij vechten samen met de Joden om dit land veilig te houden", zegt Ayoob Kara, een druzenlid van de Knesset, het Israëlische parlement. Kara is lid van de rechtse Likudpartij van premier Ariel Sharon en beschouwt zichzelf als een zionist. Hij vindt het heel normaal dat Joodse Israëli’s naar Daliat al-Karmel komen en de omliggende Arabisch-Israëlische dorpen mijden.
In het noorden van Israël wonen ongeveer 100.000 druzen. Zij maken deel uit van een gemeenschap met een miljoen leden die in de twaalfde eeuw ontstond uit de sjiitische islam en verder verspreid woont over Libanon, Syrië en deels ook in Jordanië. In de elfde eeuw splitste het druzische geloof zich af van de hoofdstroom in de islam, die de druzen nog altijd als ketters beschouwt. De druzen in Israël hebben al vroeg in de geschiedenis van het zionisme een bondgenootschap gesmeed met de Joden.
„Dit is het enige land in het Midden-Oosten waar een kleine gemeenschap als de onze zich veilig kan voelen", zegt Kara. Een van zijn ooms verloor het leven in een gevecht tussen Arabieren en druzen in 1939, negen jaar voor de stichting van de staat Israël. Een andere oom kwam om in militaire dienst tijdens de eerste Palestijnse intifada en een van zijn broers werd vermoord toen hij zijn dienstplicht vervulde in Zuid-Libanon.
Kara is er trots op dat ook hij in het leger heeft gediend, zoals volgens hem meer dan 80 procent van de druzen in Israël. Naar verhouding blijven veel druzen na afloop van hun driejarige dienstplicht in het leger. Vele anderen sluiten zich aan bij de politie of andere veiligheidstroepen. Zij zijn vooral talrijk bij de grenspolitie, die bijzonder hard optreedt tegen de Palestijnse inwoners van de omstreden gebieden. Wanneer de soldaten en de politie onder vuur komen te liggen, zoals het afgelopen jaar meermaals is gebeurd, vallen er veel slachtoffers onder de druzen.
Vergadering
Volgens Kara heeft de huidige intifada bij de druzen meer steun opgeroepen voor Israël. Bij de verkiezingen van februari stemden meer druzen voor Sharon dan voor zijn linkse tegenstander Ehud Barak. Dat was nooit eerder gebeurd. In het druzische dorp Beit Jann, ongeveer een uurtje rijden van Karmel naar Noord-Galilea, zie je nog duidelijk dat de druzen voor Sharon hebben gekozen. Op muren en luiken hangen nog verkiezingsaffiches en stickers met zijn portret.
Maar niet op het oude huis van Said Naffa, die lid is van de radicaal-linkse Arabisch-Israëlische Baladpartij, vurig tegenstander van Sharon. „De meeste druzen steunen inderdaad de zionistische partijen", zegt Naffa, een grijzende patriarch van over de zestig. „Dat heeft vooral te maken met het streven naar materiële en sociale vooruitgang. Maar vijftig jaar militaire dienst heeft ons nog geen gelijkheid opgeleverd", zegt hij.
Naffa wijst erop dat de druzen Arabieren zijn en dat zij dus solidair moeten zijn met de Palestijnen. In augustus was hij aanwezig op een vergadering die de linkse Libanese druzenleider Walid Jumblatt in de Jordaanse hoofdstad Amman had bijeengeroepen om de positie van de Israëlische druzen in de intifada te bespreken. Jumblatt, vooral bekend als krijgsheer uit de Libanese burgeroorlog, riep de druzen in Israël op legerdienst te weigeren.
Naffa’s tegenhanger Ayoob Kara beschouwt Walid Jumblatt wel als de leider van de druzengemeenschap in Libanon, maar de druzen in Israël leiden volgens hem hun eigen leven en hebben het recht hun eigen beslissingen te nemen. Sommige traditionele druzenleiders hebben de oproep tot dienstweigering radicaal veroordeeld. Voorlopig blijken in elk geval niet meer mensen dan vroeger het leger te ontlopen.
Natuurlijk zijn er altijd dienstweigeraars geweest, zowel Joden als druzen. Naffa’s 22-jarige zoon Qossay is een van hen. Hij weigerde in het leger te gaan omdat hij naar eigen zeggen een Arabier is en niet met zijn broeders wil vechten.
Ontgoocheld
Qossay moest drie maanden in de gevangenis doorbrengen en kon daarna zijn gewone leven voortzetten. Hij werkt nu voor een mobiel telefoniebedrijf maar beseft wel dat hij nooit aanspraak kan maken op een topfunctie in overheidsdienst en zelfs niet in het bedrijfsleven, omdat hij zijn dienstplicht niet heeft vervuld. Hij denkt dat het ook moeilijker zal zijn om een hypotheek af te sluiten en hij kan ook geen beurs meer krijgen voor de universiteit. Zijn vader legt uit waarom zoveel druzen na hun dienstplicht bijtekenen. „Zij blijven vaak bij de veiligheidsdiensten omdat zij geen alternatief hebben. Veel van onze grond is in beslag genomen door de overheid en er zijn geen fabrieken in onze dorpen."
Kara geeft toe dat de weg naar economische gelijkheid tussen druzen en Joden nog lang is. Maar hij is optimistisch dat die er toch kan komen. Volgens hem is er trouwens al gelijkheid op politiek vlak. Velen van zijn stadsgenoten keuren zijn lidmaatschap van de rechtse Likudpartij af. „Maar de spirituele vader van Likud, Jabotinsky, zei tachtig jaar geleden al dat hij graag een Arabische vice-premier zou hebben in de toekomstige Joodse staat", zegt Kara. Hij is wel ontgoocheld dat hij niet de eerste druzische minister in de Israëlische regering is geworden. Die eer was weggelegd voor Saleh Tarif, een druzisch lid van de socialistische partij, die nu minister voor Arabische Aangelegenheden in de coalitieregering van Sharon is. „Maar ik maak nog altijd kans om de eerste druzische premier te worden", zegt Kara vrolijk.