Groei vasthouden
In de politiek was 2006 een roerig jaar. Niet in die mate als 2002. Dat sloeg, met de opkomst van Fortuyn en de laffe moord op hem, alles.
Maar ook 2006 mag er zijn. In maart gemeenteraadsverkiezingen die het CDA een geweldige opdoffer verkochten. Vervolgens het onhandig manoeuvreren van Bos rond de AOW, het kelderen van de PvdA in de peilingen en het wonderbaarlijke herstel van het CDA. Daarna tumult over het paspoort van Hirsi Ali en de val van Balkenende II. Ten slotte de zeer verrassende Kamerverkiezingen en het op een politiek zijspoor geraken van minister Verdonk.Het is aannemelijk dat al dit politieke kabaal een belangrijke verklaring vormt voor de ledengroei van partijen. Uit het overzicht dat het Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen (DNPP) maandag traditiegetrouw presenteerde, blijkt dat het aantal leden van politieke partijen in 2006 over de hele linie is toegenomen. Alleen D66, de partij die een zwabberkoers voer, een kabinet liet vallen en aan het Binnenhof uitgerangeerd raakte, boekte geen ledenwinst.
Verder gingen alle partijen erop vooruit. De Partij voor de Dieren, de SP en de ChristenUnie het meest (10 procent of meer), maar ook de grote drie, CDA, PvdA en VVD, boekten 1 tot 2 procent vooruitgang.
Dit is al met al plezierig nieuws. Want laten we wel zijn: het is nog nooit gelukt een democratie draaiende te houden zonder politieke partijen. Als die partijen afkalven, wat in de laatste halve eeuw in sneltreinvaart gebeurde, ondergraaft dat de kracht van de democratie. Hoe groter de vijver van actieve leden is waaruit een partij kan putten, hoe groter de kans dat werkelijk capabele mensen in vertegenwoordigende organen terechtkomen.
Daarom is het positief te duiden dat partijen weer groeien. Toen in de paarse jaren de consensuspolitiek overheerste, moest het DNPP jaar na jaar een daling van het ledental van politieke partijen rapporteren. Nu de politiek weer spannend is geworden, is daar gelukkig een kentering in gekomen.
Daarbij past wel een kanttekening: het is nog volstrekt onduidelijk of we hier te maken hebben met een werkelijke trendbreuk of dat er slechts sprake is van tijdelijke piekjes op een overigens gestaag dalende lijn. Wie zich realiseert dat rond 1950 de KVP in haar eentje ongeveer evenveel leden had als nu alle partijen bij elkaar (zo’n 300.000), beseft dat een voorzichtig oordeel nodig is over een paar jaar van ledenstijging.
Daar komt bij dat partijen toch wel heel kwetsbaar zijn als ze voor hun groei en ontwikkeling volstrekt afhankelijk zijn van het al dan niet tumultueus zijn van het Binnenhof. Natuurlijk is er altijd een wisselwerking tussen de aantrekkelijkheid van de Haagse politiek en de mate waarin partijen erin slagen actieve leden aan zich te binden. De prestaties aan het Binnenhof vormen in veel opzichten het visitekaartje van een partij.
Maar daarnaast zouden partijen toch ook een eigen strategie moeten ontwikkelen om zich intern te versterken. Wat daarbij zeker helpt is een helder ideologisch profiel en een wijze van vergaderen en van besluitvorming die de leden het gevoel geeft dat zij ertoe doen. Hier ligt voor veel partijen nog een flinke stapel huiswerk.