Ouderen moeten zichtbaar worden
Het is belangrijk dat de steeds groter wordende groep ouderen, de zogenaamde derdelevensfasers, een eigen gezicht krijgt, zegt drs. Gerard J. Hazenkamp. Overheid en kerk moeten zich daarvoor inzetten.
De levensloopbenadering is in opmars. Naast de levensloopregeling komen verwante begrippen in zwang: levensloopbestendig inkomen, levensloopbestendige woning, levenloopbestendige kennis en dergelijke. Deze benadering beklemtoont dat het menselijk leven begint bij de geboorte en eindigt bij de aardse dood. Daartussenin vinden op een doorlopende levenslijn gebeurtenissen van allerlei aard plaats, zoals de doop, de voltooiing van een opleiding, de eerste betaalde werkkring, de sluiting van een huwelijk, de geboorte van een kind enzovoort.Overgangen naar andere levenssituaties kunnen individualiserend, soepel en meer geleidelijk gebeuren. Ouder geworden mensen zijn dan geen ouderen of derdelevensfasers meer, maar gevorderde levenslopers die zich alleen in levensjaren onderscheiden van anderen. De oude standaardbiografie maakt plaats voor de keuzebiografie waarin mensen zelf aangeven wanneer hun stuurbare levensgebeurtenissen plaatsvinden.
Afweerreacties
De levensloopbenadering rekent af met gefaseerd leven, met fase-indeling naar kalenderleeftijd, met leeftijdsdiscriminatie, met de leeftijdsgebonden beeldvorming over de ouderdom. Er zitten veel positieve kanten aan deze benadering. De tegenstelling tussen jonge, vitale mensen met toekomst en oudere mensen zonder die aantrekkelijke kenmerken zal verdwijnen. Het bekende gezegde over het wel ouder willen worden maar het niet willen zijn, verliest aan betekenis. Veel krampachtig gedrag, al of niet op sportief terrein, om maar niet tot de ouderen gerekend te worden, zal uitdoven. Van een 70-jarige zal niet meer gezegd worden dat hij of zij ”nog” veel voor de kerk doet of ”nog” veel fietst. Ouderen zijn geen ”nog-mensen” meer.
Een consequente benadering heeft echter ook verstrekkende gevolgen. Als er geen ouderen meer zijn, zijn een ouderenbond, een ouderentijdschrift, een ouderenomroep, het ouderenpastoraat en -diaconaat en ook een uitkering krachtens de Algemene ouderdomswet en gebonden aan het 65e levensjaar niet langer passend. Die consequentie zullen velen, ouderen en niet-ouderen, niet willen trekken.
Een ongefaseerd leven roept in sommige gevallen zelfs sterke afweerreacties op. Een voorgenomen afschaffing of beperking van de VUT-gerechtigde leeftijd, een plan tot langer betaald doorwerken na het 65e jaar of een suggestie tot verhoging van de AOW-leeftijd naar 67 jaar brengt massa’s op de been. Vóór je 65e, of liever nog vóór je 60e, de betaalde arbeidsmarkt kunnen verlaten is voor velen een aantrekkelijk perspectief. Zij willen graag doorleven als een tweedelevensfaser maar dan zonder de verplichting van betaalde arbeid, en bij voorkeur zo onzichtbaar mogelijk.
Markering
Waarom dan toch een pleidooi voor handhaving van drie levensfasen en zelfs voor een herkenbare markering van de derde levensfase? De eerste levensfase is die van de jongeren, de tweede die van de volwassenen en de derde die van de gevorderde volwassenen. Hoe groot de verscheidenheid tussen mensen ook is, de eerste en de tweede fase hebben elk een gemeenschappelijk kenmerk die die fase structuur biedt en als een maatschappelijk baldakijn omgeeft. Het baldakijn van de jongeren is dat van de educatie, de opleiding voor een beroep. Het baldakijn van de volwassenen is dat van de economie, de betaalde arbeid.
Een baldakijn voor de gevorderde volwassenen, de ouderen, ontbreekt. Bij een lage levensverwachting was dat ook niet functioneel. Maar nu de derde levensfasers enorm in aantal zijn gegroeid en verder zullen groeien, de levensverwachting sterk is toegenomen en velen in een relatief goede gezondheid verkeren, rijst de vraag naar de bestemming van zo veel giftjaren. De derde levensfase is voor sommige ouderen bijna even lang als de tweede levensfase. Zo veel jaren staan in de gegeven levensopdracht zonder maatschappelijke herkenbaarheid, zonder een eigen baldakijn, maakt ouderen onbekend en daardoor ook onbemind.
Het ontbreken van een baldakijn betekent niet dat ouderen als derdelevensfasers het woord van de psalmdichter om vrucht te dragen tot in de ouderdom veronachtzamen en vruchtloos zijn. Naast de hedonisten, de eenzijdige levensgenieters, zijn er zeer velen die vrijwilligerswerk in kerk en samenleving verrichten, mantelzorger zijn en sociaal actief zijn voor de familie- en kenniskring, voor de eigen woonomgeving én voor de kwetsbaar geworden derdelevensfasers onder het eigen baldakijn.
Overdracht
Het derde baldakijn zal evenals het eerste en het tweede baldakijn een aanduiding moeten krijgen in relatie tot de dominante activiteiten van derdelevensfasers. Waarschijnlijk in relatie tot het sociale leven en de overdracht van onze beschaving aan het volgende eerste baldakijn.
Maar belangrijker dan een vroegtijdige naamkeuze is het scheppen van voorwaarden voor het derde baldakijn. Gevraagd naar hun beroep is het antwoord van derdelevensfasers veelal ”geen” of ”gepensioneerd”, ook al zijn ze enkele dagen per week sociaal actief bezig. Dat moet veranderen en vraagt om een afzonderlijke beroepenclassificatie voor de derde levensfase met opgave van oude en/of nieuwe beroepen: kerkbestuurder, diaken, sportbegeleider, politiek assistent, mantelzorger, sociaal bezoeker, zorgwerker, patiëntenbegeleider, natuurbeheerder enzovoort.
Ook de overheid dient voorwaarden te scheppen voor de oprichting van het derde baldakijn. De immateriële en ook de bescheiden materiële beloning van oudere vrijwilligers kent een weinig systematische benadering. En als het om koninklijke onderscheidingen gaat, valt op dat de meeste worden uitgereikt aan personen die de tweede levensfase binnenkort beëindigen.
De invoering van afzonderlijke onderscheidingen voor sociaal actieve derdelevensfasers verdient daarom ernstige overweging. Daarnaast dient er veel meer scholing en training met lage -ook financiële- drempels te worden aangeboden om beroepen van de derde levensfase adequaat te kunnen uitoefenen.
Onderbelicht
Evenals de overheid beperkt ook de kerk zich over het algemeen tot zorgbeleid voor de kwetsbaar geworden derdelevensfasers. De positieve kanten van de levensloopbenadering zonder automatische bloemenattentie voor alle 70- of 75-jarigen, zonder getob over de vergrijzende kerkelijke gemeente, zonder ”nog-mensen” en met levensloopbestendige voorzieningen zijn daar vaak nog onderbelicht.
Maar ook het zichtbaar maken van de derde levensfase met een eigen maatschappelijk en ook kerkelijk baldakijn zal daar nog om de nodige bezinning en verandering van beleid vragen. Daarvoor is in ieder geval een levensloopbestendig geloof nodig!
De auteur is oud-bondsvoorzitter van de PCOB.