„Als klein kind wilde ik al predikant worden”
KAMPEN - Dat hij ooit zijn zestigjarig jubileum als predikant zou mogen beleven, had hij in de oorlog in het werkkamp in Polen nooit durven hopen. „Ik moet oppassen niet emotioneel te worden. Wat blijft is het woord van Paulus: Wij kennen ten dele en wij profeteren ten dele. Meer wordt het niet.”
Ds. J. van Wier (85) wist al heel jong dat hij predikant wilde worden. „Als ze me zouden vragen wat ik anders had moeten worden? Ik zou het echt niet weten. Ik kan niks noemen. Toen ik nog maar een kind was, speelde ik thuis op het erf al domineetje. Raar natuurlijk, maar het zat er echt van kindsbeen af in. Ik kan er geen verhaal bij vertellen, maar weet wel dat het altijd de begeerte van m’n hart is geweest om te mogen dienen als predikant.”In de oorlog leken de Duitsers de theologiestudenten, onder wie Jan van Wier, aan de rijksuniversiteit ongemoeid te laten. „Totdat we gedwongen werden de loyaliteitsverklaring te ondertekenen. Dat kon ik niet. Ik weigerde en later heb ik mezelf aangegeven bij de Kromhoutkazerne in Utrecht, omdat ik vreesde dat ze m’n moeder anders wat zouden aandoen. Ik werd opgesloten en later afgevoerd naar Ommen en vervolgens naar Berlijn. Daar heb ik drie maanden gezeten en toen werden we op transport gezet naar een fabriek in Polen. Dat was beter dan in Berlijn, al bleef het angstig. Want je wist maar nooit wie er uitgekozen zou worden voor transport naar Auschwitz.”
Jan van Wier werkte vijftien maanden voor de Duitsers in een vliegtuigfabriek in Polen. „Toen moest ik bij de leiding komen. Ik schrok, was bang dat ik naar Auschwitz moest, maar ik werd ontslagen. Ik heb toen tegen de kampleider gezegd, die me kort ervoor nog beschimpte omdat ik bleef bidden voor de bevrijding: „Geloof je nu dat er een God is?” Ik zie hem nog voor me. Hij keek me aan en zei: „Ach, mensch…””
Ds. Doornenbal
Ds. Van Wier kreeg een treinkaartje en reisde via Berlijn naar Amsterdam. „Ik woog nog 100 pond, maar ik was weer vrij.”
Na de oorlog rondde hij de studie aan de universiteit af en in 1947 werd hij beroepbaar gesteld in de Nederlandse Hervormde Kerk. „Ik kreeg twaalf beroepen, maar moest naar Kesteren.”
Hij kijkt met een schuin oog naar zijn vrouw. „Ik durfde het niet tegen m’n meisje te vertellen dat we daar naartoe moesten. Want juist in Kesteren was door de oorlog alles verwoest. Geen kerk, geen pastorie, niks. Ik had elf mooie pastorieën kunnen krijgen, maar het werd Kesteren. Daar moesten we inwonen bij een oude dame.”
In de tijd dat ds. Van Wier de gemeente van Kesteren diende, heeft hij nooit in de kerk gepreekt. „Die werd pas later in gebruik genomen. Ik heb wel aan de opbouw van kerk en pastorie mogen meewerken.”
Ds. Van Wier was in Kesteren de opvolger van de bekende ds. J. T. Doornenbal. „Die had in die gemeente veel moeite gehad met het feit dat er in Kesteren destijds zo’n groot verschil was tussen rijk en arm. Geld trouwde geld en noem het allemaal maar op.” Hij zwaait met zijn arm. „Allemaal narigheid. Mensen die niet tot een huwelijk kwamen omdat er geen geschikte partner was met geld. Vreselijk.”
Precies twee jaar na zijn bevestiging kwam het eerste beroep. „Dat mocht toen nog, na twee jaar beroepen. Uiteindelijk heb ik in 1950 een beroep aangenomen naar Putten. Daar moest ik naartoe. Misschien wel omdat dat dorp ook zo te lijden had gehad van de oorlog. Als kamparbeider heb ik daar ook iets van ervaren en dat kon ik delen in Putten. Vreselijk veel pijn. Al die jonge weduwen; er woonden er alleen al vijftig in de straat waar de pastorie stond.”
Over de Puttense tijd spreekt hij graag. „Met die gemeente heb ik een bijzondere band gekregen. Misschien kwam dat ook wel omdat ik er zestien jaar heb gestaan. Toen ik afscheid nam, kwam er een vrouw naar me toe. Ze zei: „Dominee, vervloekt die er kwaad van denkt, maar u was hier veel vrouwen tot een man en veel kinderen tot een vader.” Zijn stemt stokt. „Ik ging door de grond. Maar zo was het wel.”
Bovenkerk
In 1966 verhuisde ds. Van Wier van Putten naar Nieuwerkerk aan den IJssel. „Dat was een hele stap, van de Veluwe naar Holland. Maar ook daar moest ik naartoe. Ik was er in totaal drie keer beroepen en de derde keer durfde ik niet te bedanken.”
Na Nieuwerkerk riep in 1971 Kampen. „Daar waren ze al drie en een half jaar jaar vacant.” De grote Bovenkerk werd zijn wijkkerk. „Prachtig zo’n kerk, natuurlijk. En soms zo vol dat ze achter de preekstoel moesten zitten. Dat is bijzonder, zeker. Al zit het niet in het kerkgebouw, hoor.”
In 1980 werd de predikant bevestigd in Rijssen. „Daar ging ik in 1987 met emeritaat. Ik wilde toen niet in Rijssen blijven wonen. Hier in Kampen woonde een van onze kinderen en bovendien heb je dan net even wat meer afstand. In Kampen was ik natuurlijk al een poosje weg als dominee en dat is beter.”
Tot zijn tachtigste verjaardag heeft ds. Van Wier zo mogelijk iedere zondag gepreekt. „Toen ben ik er heel bewust mee gestopt. Om meerdere redenen. Zo vind ik het vreselijk als ze achter je rug zouden zeggen: „Die man weet ook niet van ophouden.” Daarnaast weet ik zelf nog hoe fijn ik het vond om als kandidaat te mogen preken. Nu zijn er ook veel kandidaten, en die wil ik niet voor de voeten lopen.”
Mannenbond
Terugkijkend op zestig jaar predikantschap durft ds. Van Wier er niet één ding uit te lichten. „Ik heb vijf gemeenten mogen dienen, ben bijna dertig jaar bestuurslid geweest van de Nederlandse hervormde mannenbond op gereformeerde grondslag en noem het allemaal maar op. Het was zo veel. Mensen, wat is er veel gebeurd. Als ik wat zou willen zeggen, is het dat ook nu nog geldt: „Wij kennen ten dele en wij profeteren ten dele.” Dat blijft hier op aarde zo, ook na zestig jaar. Meer wordt het hier niet. God is trouw gebleven. Hém zij de dank.”