Huren kan natuurlijk ook
De laatste decennia is het aantal eigen woningen steeds verder gestegen. Waren er vroeger meer huurwoningen dan koopwoningen, een paar jaar geleden is de balans omgeslagen. De toegenomen welvaart plus de gunstige fiscale regelingen veroorzaakten dat steeds meer mensen de overstap naar een eigen huis durfden te maken.De meesten hebben daar ook geen spijt van. Een eigen huis geeft meer vrijheid in de keuze van je woonplaats. Je bent ook veel vrijer in het aanpassen en uitbreiden ervan. En terwijl de huren stijgen, profiteert de eigenwoningbezitter van de toegenomen waarde van zijn huis en de veelal dalende hypotheeklasten.
Bovendien geldt sinds 1945 dat er een tekort is aan huurwoningen. De positie van de huurder is heel beschermd, maar je hebt de huurwoningen niet voor het uitzoeken. Dat is sinds jaar en dag een kwestie van op de wachtlijst staan en punten verzamelen.
Toch zou het verkeerd zijn om het huren van een huis te zien als iets voor mensen die de boot gemist hebben, geen risico’s durven nemen en tot de onderkant van de samenleving gerekend moeten worden. In allerlei situaties kan het heel verstandig zijn om voor een huurhuis te kiezen. Maar dan moet er natuurlijk wel iets te kiezen zijn.
De laatste tijd zijn de wachttijden voor huurhuizen aanzienlijk opgelopen. In de grote steden waren ze altijd al lang. Daar moet men nu gemiddeld acht jaar op een huurhuis wachten. Maar ook daarbuiten lopen de wachttijden behoorlijk op. Zeker is het moeilijk om het type huurhuis van je voorkeur te krijgen, en dat is in het algemeen het betere genre.
De sterk gestegen huizenprijzen en de toegenomen onzekerheid over de economische ontwikkelingen hebben mensen terughoudend gemaakt om een huis te kopen. Dat geldt zeker voor starters op de woningmarkt. Maar als ze dan ook op de huurmarkt hun neus stoten, hebben ze een probleem. Want je moet toch ergens wonen.
Een paar jaar geleden startten woningcorporaties met een campagne om het imago van het huren wat op te krikken. ”Huren. Dat kan natuurlijk ook”, zo was de leus. Die actie heeft meer succes gehad dan men kon dromen. Of beter gezegd: die is inmiddels volstrekt achterhaald.
Er moeten dus meer huurwoningen komen in het duurdere genre. Maar dat is allemaal niet zo eenvoudig. Ook al zou de financiering en exploitatie daarvan geen probleem zijn, dan nog duurt het een hele poos voor nieuwe plannen voor een complex huurwoningen verwezenlijkt zijn.
Onroerend goed is naar zijn aard weinig flexibel. Het bouwen van een huis kost behoorlijk wat tijd. Anders dan auto’s of wasmachines zijn huizen niet bij de fabriek in voorraad. Maar langer nog dan de bouwtijd duurt de ruimtelijkeordeningsprocedure. Grond is schaars en terecht mag je niet zomaar overal bouwen.
Bovendien is de huizenmarkt rigide. Huizen gaan gemiddeld zo’n 75 jaar mee. Je moet dus als woningcorporatie wel uitkijken dat je niet de verkeerde huizen bouwt: huizen waar over tien of vijftien jaar geen vraag meer naar is. Een moeilijk verhuurbaar woningbestand kan zelfs leiden tot het faillissement van een woningcorporatie.