Parlement niet de baas van de regering
De regering -koningin en kabinet samen- is de baas van Nederland en niet het parlement, stelt P. van de Breevaart.
De kennis van het Nederlandse staatsrecht was en is onder journalisten en andere schrijvers niet erg groot. Anders zouden deze schrijvers nooit hebben kunnen schrijven dat het parlement ”de baas” is van de regering.Zelfs met de Trias Politica van Montesquieu in de hand houdt deze bewering geen stand. Immers, er is in Nederland op landelijk niveau al jaar en dag sprake van dualisme. Op provinciaal en gemeentelijk niveau is dat dualisme van latere datum. Het is werkelijk onzinnig te beweren dat de Eerste en Tweede Kamer samen het hoogste orgaan in ons land vormen.
Beide Kamers van de Staten-Generaal keuren wetsvoorstellen goed, wijzigen deze of wijzen ze af. Maar het blijven wetsvoorstellen. Een wetsvoorstel krijgt pas kracht van wet door plaatsing in het Staatsblad. Wie is daarvoor verantwoordelijk? Inderdaad, niet de Eerste en Tweede Kamer, maar de regering (kroon en kabinet).
Een wetsvoorstel draagt bij indiening, vaststelling en publicatie als wet ook niet het opschrift: ”Wij, Staten-Generaal, hoogste orgaan in ons land” enz. enz., maar: ”Wij, Beatrix, bij de gratie Gods koning der Nederlanden, prinses van Oranje-Nassau” enz. enz.
De Staten-Generaal (op z’n Engels ook wel als parlement aangeduid) hebben medewetgevende en controlerende bevoegdheden. De regering blijft altijd de wetgever. In die zin moet Montesquieu ook gelezen en geïnterpreteerd worden.
De formulering in het RD-commentaar van 14 december was correct. De overheid als Gods dienaresse is in de eerste plaats de regering; de Staten-Generaal hebben in ons parlementaire stelsel een heel belangrijke taak, maar moeten niet tot de regering worden gerekend. Zelfs een uit de Tweede Kamer afkomstig initiatiefwetsvoorstel moet door de regering in het Staatsblad worden geplaatst.
Eigentijds
Of de Staten-Generaal ook tot de overheid moeten worden gerekend, hangt af van het antwoord op de vraag of we de democratie al zover hebben geaccepteerd dat we de volksvertegenwoordiging gelijkwaardig stellen aan de regering. Ds. G. H. Kersten heeft dat in elk geval niet gedaan. Zijn geestverwanten zouden deze vraag in deze tijd misschien van een ander, meer eigentijds antwoord moeten voorzien.
De auteur is docent aan de opleiding journalistiek van de Christelijke Hogeschool Ede (CHE).