Eenstemmigheid van belang in demissionair kabinet
Ging de Tweede Kamer vorige week zijn boekje te buiten door het kabinet onder druk te zetten over het generaal pardon? Drs. F. A. J. Th. Kalberg plaatst deze vraag tegen de achtergrond van het Nederlandse staatsrecht.
Prof. mr. E. C. M. Jurgens, oud-hoogleraar staats- en bestuursrecht en recht van het parlementair stelsel, stelde donderdag in deze krant dat de Tweede Kamer zijn boekje te buiten is gegaan door het demissionaire kabinet-Balkenende in zijn tweede motie te dwingen de uitzetting van uitgeprocedeerde asielzoekers op te schorten.Hoewel ik met deze visie van prof. Jurgens wel kan instemmen, verdient zij toch tegen de achtergrond van het Nederlandse staatsrecht nadere uitleg.
Als het kabinet aan de vooravond van de landsverkiezingen zijn ontslag aanbiedt, houdt de koningin dit ontslag in beraad en verzoekt zij de demissionaire bewindslieden „al datgene te doen wat zij in het belang van het koninkrijk achten.” Ofschoon deze formulering ruimer is dan alleen het afdoen van lopende zaken, rijzen toch vragen omtrent de omvang van de ministeriële verantwoordelijkheid.
De strafrechtelijke verantwoordelijkheid blijft onverminderd gelden. Maar gedurende de demissionaire fase kan geen politieke verantwoordelijkheid worden geëffectueerd. De kabinetskwestie kan niet worden gesteld. Moties van afkeuring kunnen alleen een individueel bewindspersoon treffen, maar een demissionair kabinet als geheel kan niet worden weggestuurd.
Tijdens de demissionaire periode sluimert de ministeriële verantwoordelijkheid. Zij vervalt als of voor zover de demissionaire bewindspersonen niet terugkeren; zij herleeft of wordt actueel als of voor zover de demissionaire bewindspersonen terugkeren.
Deze stelling gaat op voor zover het positieve daden van kabinet en ministers betreft, maar zij is aanvechtbaar als het gaat om de vraag of men die politieke verantwoordelijkheid ook mag aannemen voor een nalaten of voor een niet-doen - dus of die verantwoordelijkheid ook geldt voor het weigeren de uitzetting van uitgeprocedeerde asielzoekers op te schorten, totdat een nieuw kabinet een generaalperdonregeling heeft getroffen.
Meerderheid
Artikel 12 lid 1 van het Reglement van Orde voor de ministerraad luidt als volgt: „Indien een minister een besluit in strijd acht met zijn verantwoordelijkheid geeft hij daarvan kennis aan de raad.” Deze bepaling veronderstelt dat een minister ontslag kan vragen.
Deze veronderstelling vervalt zodra een kabinet demissionair is. Op grond hiervan moet men aannemen dat de ministerraad niet kan besluiten tot enigerlei maatregel ten aanzien waarvan een der leden stelt dat die maatregel in strijd is met zijn verantwoordelijkheid.
In beginsel kan ook een demissionair kabinet een besluit nemen met meerderheid van stemmen. Maar zo’n besluit van een demissionair kabinet vervalt zodra een der leden de raad laat weten dat hij dit besluit in strijd acht met zijn verantwoordelijkheid. Dit spreekt vanzelf en ligt bovendien opgesloten in het verband tussen de meerderheidsregel en genoemd artikel 12 lid 1.
Gezien het feit dat de liberale bewindspersonen aan de raad hebben kenbaar gemaakt dat zij overwegend bezwaar hebben tegen een besluit tot opschorting van het uitzetten van uitgeprocedeerde asielzoekers, had een dergelijk meerderheidsbesluit op grond van het Nederlands staatsrecht alleen door een volwaardig kabinet dat actueel politiek verantwoordelijk is, genomen kunnen worden.
Geschikt
Het voorgaande komt er feitelijk op neer dat een demissionair kabinet alleen dán met meerderheid van stemmen kan beslissen, als de leden van de raad eenstemmig zijn in hun oordeel over een kwestie.
Ten aanzien van het besluit van de ministerraad om aan het in de motie uitgedrukte verlangen van de Tweede Kamer tegemoet te komen, bestond binnen de raad weliswaar geen eenstemmigheid, maar doordat de demissionaire liberale bewindslieden na langdurig beraad zich uiteindelijk hebben geschikt in dan wel neergelegd bij het compromisvoorstel van de minister-president, en zij dus kennelijk geen gebruik hebben gemaakt van hun vetorecht, kon dat meerderheidsbesluit formeel tot stand komen en dragen zij voor dat besluit als leden van de raad ingevolge artikel 45 lid 3 van de Grondwet, dat eenheid van kabinetsbeleid voorschrijft, mede de verantwoordelijkheid.
De auteur is deskundige op het gebied van het staatsrecht.