Depressie
De stroom literatuur over depressie als ziektebeeld houdt niet op. Onderzoeksresultaten en nieuwe behandelmethoden halen de handboeken, maar ook de vakbladen.
Dat is goed te begrijpen, omdat het lijden aan een depressie een veelvoorkomend psychiatrisch ziektebeeld is. In deze bijdrage twee voorbeelden van onderzoek. In Psy, tijdschrift over geestelijke gezondheidszorg (november, 2006) beantwoordt Claudi Bockting, pas gepromoveerd op een onderzoek naar het effect van preventieve cognitieve therapie bij depressieve patiënten, de vraag hoe je een terugval kunt voorkomen. Depressieve patiënten horen na een ogenschijnlijk succesvolle behandeling meestal dat ze genezen zijn en dat een onderhoudsdosis antidepressiva volstaat.
De auteur vindt dit onverantwoord, want volgens de gangbare cijfers is de kans op herhaling na één depressie 50 procent, na twee episodes 70 procent en zelfs 90 procent na drie of meer episodes. Depressie is een chronische aandoening.
Het terugvalpercentage bij depressie is vergelijkbaar met dat van een manische depressie, die wel als een chronische aandoening wordt beschouwd. Bockting pleit voor een nabehandeling met een training zoals cognitieve therapie, in samenhang met het gebruik van antidepressiva. Het uitgangspunt daarbij is dat de terugval van depressieve patiënten wordt veroorzaakt door dwangmatige denkpatronen en negatieve overtuigingen die zich vaak al in de kindertijd hebben gevormd en die ook na het ogenschijnlijk herstel sluimerend aanwezig blijven. Zodra zich een stressvolle gebeurtenis voordoet, worden die negatieve gevoelens weer geactiveerd.
Dat hoeven geen grote levensgebeurtenissen te zijn. Het kunnen ook kleine beslommeringen zijn zoals een lekke band of een kapotte wasmachine. Een patiënt vertelde: „Mijn man is al enige tijd ziek. Het gekke is dat ik dat wel aankan, maar de cv-ketel hoeft maar stuk te gaan of ik ga onderuit.”
De beoogde therapie (acht sessies van twee uur in groepsverband) zou mensen kunnen wapenen tegen een terugval. De deelnemers lijken dan beter in staat hun negatieve gedachten onder controle te houden.
Een opmerkelijke conclusie van dit onderzoek is dat het resultaat van behandeling rechtstreeks samenhangt met het aantal depressieve episodes dat patiënten hebben doorgemaakt. De behandeling werkt het best bij patiënten die drie of meer episodes hebben meegemaakt. Toch treedt bij deze groep ook nog terugval op.
Nader onderzoek moet uitwijzen waarom de trainingen niet voor iedereen bescherming bieden. Het kan te maken hebben met de genetische achtergrond van bepaalde vormen van depressie.
In ieder geval wordt uit dit onderzoek duidelijk dat hoewel antidepressiva onmisbaar zijn, er meer is dan de behandeling met medicijnen. Ook een gerichte therapie kan een bijdrage leveren.
Er bestaat een risico van overdracht bij depressies. In Tijdschrift voor Psychotherapie (november 2006) bespreken Sara Casalin en Nicole Vliegen een model dat de mechanismen beschrijft die de overdracht van depressie van moeders op hun kinderen verklaren.
Depressie in de kindertijd lijkt minder door erfelijkheid te zijn bepaald dan depressie in de volwassenheid. Verstoringen in de aangeboren neuroregulatie (hersenfunctie die de emoties beïnvloedt) blijken wel van doorslaggevend belang. De beïnvloeding van het kind door omgevingsfactoren zoals blootstelling aan negatieve emoties, gedragingen en houdingen is een belangrijke factor. Depressieve moeders uiten meer droevig en geïrriteerd gedrag en zijn minder communicatief tegenover hun kinderen.
Ook weten ze minder goed hoe ze met hun kinderen moeten omgaan. Dit minder functioneren van moeders leidt tot een verhoogd risico van depressie bij de kinderen. Kinderen van depressieve moeders bevinden zich daardoor in een stressrijker omgeving dan andere kinderen.
De rol die de vader speelt in gezinnen met een depressieve moeder moet niet onderschat worden, hetzij in het versterken van het risico, hetzij in het beschermen van het kind tegen het risico. Een gezonde, betrokken en steunende vader heeft een beschermende invloed.
Ten slotte lijkt zowel intelligentie als goed sociaal functioneren het kind te beschermen tegen negatieve gevolgen van depressie van de moeder.
Kinderen variëren in stressbestendigheid. Die individuele verschillen zijn van invloed op de effecten die de depressie van de moeder heeft op de ontwikkeling van het kind.
Het behandelde model is van Goodman en Gotlib. De auteurs bespreken het model en komen tot de conclusie dat het goed bruikbaar is. In de meeste literatuur over de effecten van de depressie komt slechts één bepaald aspect van het verband tussen de depressie van de moeder en de ontwikkeling van het kind aan de orde. Hier wordt een breder beeld van het overdrachtsrisico beschreven. Dat geeft de behandelaar goede handvatten voor de praktijk.
Drs. M. Burggraaf, voormalig voorzitter van het college van bestuur van de Christelijke Hogeschool Ede