Indië
Het is dit najaar een halve eeuw geleden dat Groot-Brittannië en Frankrijk een smadelijke nederlaag leden bij hun militaire actie rond het Suezkanaal. Een nederlaag niet zozeer door het falen van hun troepen, maar omdat zij niet machtig genoeg waren om hun actie zonder de steun van Amerika door te zetten.
Kwam aan Frankrijks positie als grote mogendheid een eind door de dramatische nederlaag tegen de Duitse troepen in 1940, de Suezcrisis van 1956 maakte een einde aan de gedachte dat Groot-Brittannië door zijn overwinning in de Tweede Wereldoorlog die positie wel zou hebben behouden.Beide landen baseerden hun pretenties als wereldmacht onder meer op hun uitgebreide koloniale rijk. Na de Tweede Wereldoorlog zette echter al spoedig de dekolonisatie in. Ook Nederland kreeg daar op pijnlijke wijze mee te maken.
Onze regering probeerde op allerlei manieren (inclusief militaire acties) te voorkomen dat we Indië kwijt zouden raken. Daarbij vonden de antirevolutionairen het regeringsbeleid nog veel te slap. De SGP dacht daar trouwens niet anders over.
Recent werd door een dissertatie en een symposium aan de VU de opstelling van de gereformeerden in de Indische kwestie nog weer eens voor het voetlicht gehaald. Niet zonder reden roept dat bij ons na zo veel jaren gevoelens van verwondering en verbijstering op.
Waarom stelden de gereformeerden zich zo afwijzend op ten opzichte van de Indonesische onafhankelijkheid? Zijn de Nederlandse militairen in Indië niet gesneuveld voor een zaak die politiek en militair onhoudbaar was? Dat zijn vragen die met name zwaar wegen voor hen van wie destijds hun man, hun broer of een ander familielid in Indië gesneuveld is.
Uiteraard moeten we daarbij wel bedenken dat achteraf praten altijd gemakkelijk is. Zeker na een verloren oorlog kunnen de verwijten hoog oplaaien. Veel Nederlanders zagen Sukarno destijds als een handlanger van de Japanners. Bovendien beschouwden zij het uitroepen van de Indonesische onafhankelijkheid als een revolutionaire daad die door Nederland niet geaccepteerd kon worden.
Velen konden zich een Nederland zonder Nederlands-Indië niet voorstellen. Waar tal van Franse en Britse koloniën nog geen eeuw met het moederland verbonden waren geweest, ging de band met dat gebied terug tot de 16e eeuw. In Indië was door de Nederlanders iets groots verricht. Zonder Nederlands-Indië was Nederland slechts een onbetekenend Europees land als Denemarken.
Ook al zou er wellicht een moment aanbreken dat de Indische volken rijp waren voor een zelfstandig volksbestaan, dat tijdstip schoof men graag ver weg. Bovendien was in die tijd bij veel Nederlanders (politici en journalisten niet uitgezonderd) de kennis van de Indische maatschappij beperkt. Wat wist men werkelijk van de gevoelens die er onder de inlandse bevolking leefden? Een reis naar Indië was kostbaar en langdurig. Je ging daar niet zo makkelijk naartoe.
De zendingsmensen hadden nog het meeste contact met de Indische bevolking. Geen wonder dat zij ook het meeste begrip toonden voor het verlangen naar onafhankelijkheid. Dat leidde na 1945 in de kring van de Gereformeerde Kerken tot een forse kloof tussen de zendingsmensen en de AR-politici.
Achteraf gezien had het allemaal anders gemoeten en misschien ook wel anders gekund. Al voor de oorlog had Nederland duidelijk moeten maken dat het besefte dat zijn rol in de Indische archipel ten einde liep. Maar dat was bepaald niet de lijn van de toenmalige premier Colijn. Die voelde zich vooral verbonden met de Nederlandse ondernemers die in Indië werkzaam waren. Verzoeken van coöperatieve inheemse politici om dit thema aan de orde te stellen (zoals tot uitdrukking gebracht in de petitie-Soetardjo in de Volksraad) werden afgewezen.
Dat gevoegd bij het gezichtsverlies van het Nederlandse gezag door de nederlaag tegen de Japanners en de radicalisering die de Japanse bezetting veroorzaakte, leidde in 1945 tot het uitroepen van de republiek Indonesië. Pas na een aantal jaren zag Nederland in dat het die opstand niet kon bedwingen.
De auteur is oud-hoofdredacteur van het RD.