Doodsslaap
“En de Heere God riep Adam en zeide tot hem: Waar zijt gij”
Genesis 3:9
Er staat niet: De Heere God zei tot Adam. Als men iemand wil aanroepen die ver weg is, moet men zijn stem verheffen. De tien melaatse mensen, die van verre stonden, verheffen hun stem om Jezus tot hun hulp te roepen.God de Heere was niet ver van Adam. Zo is Hij ook niet ver van een ieder van ons. Maar Adam was nu wel ver van God. Al was hij niet ver afgeweken van Gods oneindig wezen, hij was evenwel geheel afgeweken van Gods geopenbaarde wil. Hij was afgekeerd van de rechte weg die hem was aangewezen door de Schepper en was een valse weg ingeslagen die uitliep in de dood.
Wat een wonder is het dan dat de Heere God riep. Door dit roepen betoont de Hij dat de mens in een diepe slaap der zonde gevallen was.
Er is een sterk geroep nodig om iemand die vast slaapt te wekken. David riep tot Abner de overste van Sauls krijgsknechten met een sterke stem, omdat hij in een zorgeloze slaap volhardde (1 Samuël 26:14). Elia gaf spottenderwijs de BaÃ?¤lspriesters de raad wat harder te roepen omdat hun god BaÃ?¤l vermoedelijk in slaap was gevallen.
Zo was de eerste mens ook bevangen met een diepe slaap der zonden. En gelijk een slapende mens is als een dode, zo waren onze eerste ouders door de zonde de dood onderworpen.
Thomas Alberthoma, predikant te Groningen
(“De richter in het Paradys”, 1667)