Beven
De tekst, die eerst gesproken heeft over de arme en verslagene van geest, voegt er nu bij: „die voor Mijn woord beeft.” Er is een zeer nauw verband tussen vrezen en beven aan de ene zijde en verslagen van geest zijn aan de andere zijde. Nu beeft de arme zondaar voor het Woord des Heeren, dat hij voorheen zo dikwijls verworpen en versmaad heeft.Dit sidderen en beven is een gevolg van een benauwde geest. Mozes was zeer bevreesd en beefde toen hij de heerlijkheid van God zag. Wanneer de ziel aan de ene zijde de vlekkeloze heiligheid van God en aan de andere zijde haar eigen ellende aanschouwt, kan ze niet anders dan schrikken en beven. God, een oneindige heerlijkheid, en zij zelf een ijselijke duisternis. Het woord waarvoor de zondaar beeft, is het woord van de wet en het woord van het Evangelie. In het woord van de wet vertoont God Zich in Zijn rechtvaardigheid en gestrengheid. Het overtuigt de zondaar dat hij veelvuldig Zijn wet heeft overtreden. De wet stelt hem de Goddelijke toorn voor ogen. Dit doet de zondaar met recht beven.
Wanneer de zondaar het oog tot het Evangelie wendt, beeft hij ook, hoewel het niet anders dan genade verkondigt en de liefde van God in Christus verklaart. De natuur van het Evangelie is te vertroosten en te verkwikken, te verbinden en de zondaar de gerechtigheid van Christus toe te eigenen.
Anton Wilhelm Bohme, predikant te Londen (Stichtelijke schriften, 1718)