Kruid der aarde
Welbeschouwd is een stad toch een enorm onding. Eén menigte mensen, die en masse hun anonimiteit koesteren. Als kleffe broodjes in een boterhamzakje, opeengepakt rijdend in de metro. Wanhopige pogingen om ogen van vreemden niet te ontmoeten. Gezichten zonder uitdrukking, gefixeerd op voorbijvliegend beton. Sommigen in het lawaaierige rijtuig moeizaam communicerend met een enkele reisgenoot. De keelklanken van een taal die voor anderen abracadabra is. Een blikken stem kondigt de volgende stop aan. Zweterig gedrang om bij de uitgang te komen, waarna ieder zijns weegs gaat.
Kolossale kantoorgebouwen, gespiegeld in het glas van hun buurman. De binnenkant geeft zich slechts prijs aan hen die met een pasje het poortje kunnen passeren. De digitale detector herkent genadeloos al wie zonder het vereiste rijtje nullen en enen poogt binnen te komen.Veiligheid voorop in deze kommervolle tijden. En binnen elk kantoor de secretaresses die na veertig jaar trouwe arbeid hun levenswerk met de dagelijkse porties typewerk straks mee kunnen nemen op een stick met een omvang van 1 bij 3 bij 0,2. Gemeten in centimeters.
Een stad ontmenselijkt zijn inwoners. Hij dehumaniseert. Vervreemding is het deel van hen die de stad bevolken. Individualiteit overschrijdt de grens met eenzaamheid. Het contact met anderen is teloorgegaan. Contact met iets wat lijkt op natuur wordt geconsumeerd in lunchpauzes, als velen vechten om de schaarse bankjes in een plantsoen. Het contact met jezelf is een gevecht om de heelheid van het bestaan. Je bent er eenzaam onder de eenzamen.
Alle ongerechtigheid die er te vinden is in de wereld balt zich samen in de stad. Ze schreeuwt zich een uitweg in reeksen reclameborden, in clubs met knipperende lichten. Laveloos gelal, gestrest geclaxonneer, voosheid, vluchtigheid, vunzigheid. Parkeergelegenheden met te kleine plaatsen voor onze fourwheeldrives, puisterig naar boven stekend of donker duikend in claustrofobische catacomben. Onder het maaiveld - waar allang niks meer te maaien valt.
Kardinale ondeugden als haast en gulzigheid. Liefst gecombineerd, met op elke hoek de mcdonaldisering tastbaar als bewijs van het meegaan in de vaart der volkeren. Ik consumeer dus ik besta. En er ligt rotzooi in Rommeldam.
De stad, wat een akelige uitvinding. Inderdaad, je kunt je shot ”haute culture” gaan halen in musea, waar we onze nationale of zeer regionale trots achter vier muren hebben weggestopt. Zeker, je kunt als het niet te veel stinkt een rondvaart maken door de grachten, en de panden bewonderen van onze vroede voorvaderen. Absoluut, je kunt je abonneren op een concertreeks. Compleet met applaus na de Johannes Passion.
Maar al het water van de zee wast niet weg dat Kaïn de eerste stad bouwde. Hij deed dat toen hij van God wegvluchtte. En iets van deze herkomst is nog steeds merkbaar. Als de Schrift expliciet over steden spreekt, is hij zelden positief. Babel, Sodom, Jericho, Rome.
De stad is een deel van onze doem. We moeten ze wel bouwen, maar gemeenschap bevorderen doen ze niet. Steden bevorderen vervreemding, anonimiteit ten opzichte van medeschepselen, het niet-aansprakelijk zijn voor wangedrag en zonde. Steden zijn historisch, economisch, geografisch en politiek onvermijdelijk gebleken. Maar met activiteit en welvaart is ook de ploertigheid geprononceerder geworden. Blijkbaar kunnen we als mensen en mensheid niet anders.
Terug naar de natuur is de oplossing niet. Binnenwereldse oplossingen schieten tekort. Maar er ís een uitkomst, want er staat geschreven: die van de stad zullen bloeien als het kruid der aarde. Er is één stad waar Gods Woord uitermate positief over is: Jeruzalem dat boven is. De stad die fundamenten heeft. Medeburger daarvan te zijn betekent het wonen binnen dezelfde muren. Met de heiligen. En huisgenoot: te wonen in hetzelfde huis. Met God. Het Vaderhuis heeft vele woningen en een Hoeksteen.
De auteur is manager van de lerarenopleidingen voortgezet onderwijs aan Driestar educatief te Gouda.