IND onder vuur om opvang Bosniërs
NIJMEGEN - De asielzoekers uit Srebrenica die na februari 2000 naar Nederland kwamen, zijn het slachtoffer geworden van willekeur en grove onzorgvuldigheid.
Een correcte behandeling van asielaanvragen door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) was uitzondering, geen regel, stelt de Nijmeegse journalist en jurist F. T. M. van Workum. Hij onderzocht ongeveer 160 dossiers en overhandigde die maandag aan de Tweede Kamer.Ongeveer honderd vluchtelingen hebben nog altijd geen status, 65 kregen wel een verblijfsvergunning na tussenkomst van een rechter, aldus Van Workum. Volgens de Nijmegenaar heeft de IND zich tegenover hen niet aan de eigen beleidsregels gehouden en zich regelmatig schuldig gemaakt aan schending van het gelijkheids- en zorgvuldigheidsbeginsel.
Bij de val van de enclave Srebrenica in juli 1995 vonden 8000 Bosnische mannen, vrouwen en jongens de dood. Nederlandse militairen waren niet in staat deze eerste genocide na de Tweede Wereldoorlog op Europese bodem te verhinderen. De presentatie van het NIOD-rapport daarover was in 2002 aanleiding voor het kabinet-Kok II om af te treden.
Ook de premier van het opvolgende kabinet erkende dat Nederland medeverantwoordelijkheid droeg voor het drama. „Wij zijn tekortgeschoten.”
Tegen deze achtergrond werd in de Tweede Kamer de afgelopen jaren gedebatteerd over de positie van de ’late’ vluchtelingen uit Srebrenica, die over het algemeen na februari 2000, maar vóór 1 april 2001 naar Nederland kwamen. Minister Verdonk verzekerde de Kamer dat de asielaanvragen van deze vluchtelingen zorgvuldig en ruimhartig zouden worden beoordeeld. De Tweede Kamer had daarom gevraagd toen hij in 2003 de motie-Lambrechts aanvaardde tegen de achtergrond „van de bijzondere betrokkenheid van Nederland bij degenen die de val van Srebrenica hebben overleefd.”
Volgens Van Workum is de bewering van de minister niet in overeenstemming met de feiten. De asielprocedures waren volgens hem zeer onzorgvuldig, net als de herbeoordelingen van de dossiers door de minister in 2003. Er zat weinig lijn in de beoordeling en van ruimhartigheid is niets gebleken, vindt de jurist.