Thuisonderwijs kan goed alternatief zijn
Een recent voorbeeld waarbij een gezin tevergeefs een beroep deed op de vrijstelling van leerplicht laat volgens Marcel Tierie zien dat de overheid in dit soort gevallen óf zich helemaal terugtrekt óf helemaal doorschiet naar het andere uiterste.
Vorige maand is een inwoner van Bunschoten veroordeeld door de rechtbank te Utrecht omdat de strafrechter zijn beroep op vrijstelling van leerplicht op basis van zijn levensovertuiging niet honoreerde. Een verzoek van de Raad van de Kinderbescherming om een ondertoezichtstelling (OTS) uit te spreken is op dezelfde dag door de kinderrechter van genoemde rechtbank voor de duur van vier weken aangehouden.Kort iets over de feitelijke situatie. Het betreft hier een Bunschotens gezin met zeventien kinderen. De kinderen volgen lager onderwijs op een reformatorische school in Barneveld, omdat de ouders er niet in zijn geslaagd in de regio een school te vinden die aansluit bij hun richting. Na de lagere school wordt door de ouders een beroep gedaan op een vrijstelling van leerplicht op grond van levensovertuiging.
Dat werkt als volgt. Aan artikel 23 van de Grondwet ligt de gedachte ten grondslag dat ouders de vrijheid hebben te kiezen voor onderwijs dat in overeenstemming is met hun geloofs- of levensovertuiging. Dat recht wordt ook beschermd door het Verdrag inzake de Rechten van de Mens (EVRM art. 9 lid 1), en dit recht is nader uitgewerkt in artikel 5 van de leerplichtwet. Dat artikel beoogt een algehele vrijstelling te verlenen als ouders overwegende bedenkingen hebben tegen de richting van de school en er geen alternatief voorhanden is.
Toetsing
Een beroep op dat artikel werkt van rechtswege en kan slechts achteraf door de strafrechter worden getoetst. Maar dat betreft enkel een marginale toetsing. Dat houdt in dat de rechter mag toetsen of er wel sprake is van bedenkingen tegen de richting van de school - maar niet mag treden in de zwaarte van de bedenkingen.
Dan is er de leerplichtambtenaar. Hij kan de ouders horen en bij twijfel een proces-verbaal opmaken en dit sturen naar de officier van justitie, die eventueel tot strafvervolging kan overgaan. Pas nadat de strafrechter tot een onherroepelijke veroordeling is gekomen -immers, hij is de enige rechter die het beroep op vrijstelling mag toetsen- kan de leerplichtambtenaar overgaan tot verdergaande maatregelen, waaronder het uitlokken van een justitiële maatregel, in dit geval een OTS. Een dergelijke maatregel houdt in dat het ouderlijk gezag wordt ingeperkt door de aanstelling van een gezinsvoogd, die de ouders bindende aanwijzingen kan geven. Als dit niet tot resultaat leidt, kan de maatregel worden uitgebreid met een uithuisplaatsing.
Het dilemma in dit soort zaken is dat als de leerplichtambtenaar na een beroep op vrijstelling geen actie onderneemt, de overheid in het geheel terugtreedt; er is dan geen enkele bemoeienis meer met een dergelijk gezin. Uit een publicatie in de NRC van 20 oktober 2001 blijkt dat het in Nederland in het schooljaar 1999-2000 zou gaan om 104 gevallen waarbij geen verdere actie werd ondernomen op verzoeken om vrijstelling van de leerplicht op grond van bijzondere levensovertuiging.
To-kinderen
Op het eerste gezicht lijkt het belang van de kinderen natuurlijk te zijn de mogelijkheid te hebben om goed onderwijs te volgen en te leven in een situatie waarbij zij een gezonde cognitieve en sociaalemotionele ontwikkeling kunnen doormaken. Op het eerste gezicht neigt men naar de gedachte dat dit natuurlijk het beste op een school kan plaatsvinden.
Als men zich echter meer in een dergelijke situatie verdiept en de problematiek die speelt serieus wil nemen, dan is dat wat op het eerste gezicht zo duidelijk lijkt ineens niet meer zo evident. Dr. H. Blok, verbonden aan de faculteit der maatschappij- en gedragswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam (in dit kader dus een onverdachte bron) heeft recent onderzoek gedaan naar de effectiviteit van thuisonderwijs.
Zijn conclusies zijn verrassend: „In het voorgaande is al gebleken dat to-kinderen (”to” staat voor thuisonderwijs) volgens Rudners onderzoek gemiddeld een flinke voorsprong hebben gerealiseerd. Over deze voorsprong vallen nog enkele aanvullende opmerkingen te maken. Van belang is dat de voorsprong alle afzonderlijke domeinen betreft (taal, lezen, wiskunde, wereldoriëntatie en kennis van de natuur) en derhalve als breed kan worden gekenschetst.
Van belang is voorts dat diezelfde brede voorsprong óók blijkt bij een vergelijking met uitsluitend leerlingen uit het privaat onderwijs, waarvan bekend is dat de leerlingen er hoger scoren dan leerlingen uit het openbare onderwijs.”
In deze studie wijst Blok erop dat thuisonderwijs in Amerika om die reden een enorme vlucht heeft genomen, van enkele tienduizenden in de jaren tachtig tot bijna een miljoen in 1999.
Wat betreft de cognitieve en sociaalemotionele ontwikkeling zijn er minder onderzoeksgegevens bekend, maar het heeft er alle schijn van dat ook op dat gebied to-kinderen het uitstekend doen. Blok verwijst daarbij naar een studie van Smedley, die tot de conclusie komt dat to-kinderen gemiddeld sociaal vaardiger en rijper zijn.
Het is dus een kwestie van organisatie - en het is dan ook te betreuren dat de overheid in dit soort gevallen óf zich helemaal terugtrekt óf helemaal doorschiet naar het andere uiterste doordat ze met dit soort zware middelen tracht de zaak te redresseren. Het belang van de kinderen is met geen van deze situaties gediend.
De auteur is advocaat te Bunschoten.