Rapport: Te veel hoogopgeleiden
BAARN - Er bestaat een overschot aan hoogopgeleiden en dat blijft ondanks de vergrijzing voorlopig bestaan. Dat concludeert het adviesbureau Boston Consulting Group uit Baarn in een studie die woensdag is gepresenteerd.
Het bedrijf adviseert het kabinet niet alleen te investeren in meer en beter opgeleiden, maar ook in hoogwaardige werkgelegenheid. Daarbij zou het voor hoogopgeleiden makkelijker moeten worden een eigen bedrijf te beginnen. Verder moet de aansluiting van het hoger beroepsonderwijs met het midden- en kleinbedrijf worden verbeterd. Vergeleken met andere landen kent Nederland een laag aantal startende ondernemers.Volgens het adviesbureau is er sprake van verborgen werkloosheid onder de hoogopgeleiden, omdat ze vaak onder hun niveau werken. Daarmee verdringen ze werknemers met een middelbare beroepsopleiding.
Het bureau gaat ervan uit dat het overschot aan hoogopgeleiden in 2020 ongeveer 140.000 voltijds arbeidsplaatsen bedraagt. In 2004 waren dat er volgens het bedrijf nog 80.000.
De vergrijzing zal in het overschot geen verandering brengen, meent de Boston Consulting Group. Dat komt doordat de babyboomers die binnenkort met pensioen gaan relatief minder vaak studeerden aan universiteit of hogeschool dan de generatie die nu op de arbeidsmarkt komt.
Het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) herkent de conclusie van de Boston Consulting Group niet. „Wij zien dat overschot aan hoogopgeleiden niet zo een-twee-drie in de toekomst”, aldus een woordvoerster. Het aantal mensen met een hoge opleiding dat zich bij het voormalige Arbeidsbureau inschrijft voor een baan, neemt eerder af dan toe, stelt zij.
Ook de HBO-raad heeft ernstige twijfels over de conclusie van de adviesgroep. Het bureau lijkt te zijn uitgegaan van een theoretisch model, dat weinig verband heeft met de realiteit, veronderstelt een woordvoerder van de koepel van hogescholen. Het beleid van de overheid is sinds jaren gericht op een vergroting van het aantal hoogopgeleiden.
Dat beleid lijkt te slagen. Het percentage scholieren dat naar de universiteit wil, blijft stijgen, Dit bleek woensdag uit de jaarlijkse TKMST Monitor van aromedia, waarvoor deze keer 20.000 scholieren zijn ondervraagd.
Van de vwo-leerlingen gaf 81 procent afgelopen schooljaar aan naar de universiteit te willen. In 2002 was dat nog 78 procent.
Ook het percentage havisten dat een hbo-opleiding wilde volgen, is toegenomen: van 92 naar 94 procent. Havisten kiezen ook steeds minder vaak voor een mbo-opleiding. Wilde in 2002 nog 5 procent naar het middelbaar beroepsonderwijs, nu was dat 3 procent.
Overigens wist iets meer dan de helft van de ondervraagde havisten niet goed wat de nieuwe bachelor-master (bama) structuur inhoudt. Bij vwo-leerlingen was dat 15 procent. Sinds 2002, zijn studies aan hogescholen en universiteiten verdeeld in een algemene fase (bachelors) van drie jaar en een masterfase, die doorgaans een jaar duurt.
Van de vmbo’ers wilde 57 procent door op een mbo-school, 12 procent wilde doorstromen naar de havo en 21 procent gaf de voorkeur aan een leer-werktraject. Van de mbo’ers gaf 65 procent aan te willen doorstuderen op een hogeschool; 7 procent wil dat ook, maar gaf aan eerst even een tijdje iets anders te willen doen.
Uit het onderzoek blijkt verder dat havisten en vwo-leerlingen vorig schooljaar zeven uur per week kwijt waren aan huiswerk. Het jaar daarvoor was dat nog zes uur.
Ondanks de afgelopen slechte economische tijden verstevigden hoger opgeleide allochtonen hun positie op de arbeidsmarkt. Zo was de werkloosheid onder hbo- en universitair afgestudeerden met een niet-westerse achtergrond in 2003 ruim vier keer zo hoog als onder hoogopgeleide autochtonen. Vorig jaar was de werkloosheid onder de beter geschoolde allochtonen met ruim 6 procent twee keer zo hoog.
Dat blijkt uit een woensdag gepubliceerd onderzoek van de Raad voor Werk en Inkomen (RWI). Volgens het adviesorgaan van de regering, waarin werkgevers, vakbeweging en gemeenten zitten, is opleiding een zeer bepalende factor voor een succesvolle positie op de arbeidsmarkt.
De werkloosheid onder lager en middelbaar geschoolde allochtonen is ongeveer twee tot drie keer hoger dan onder diegenen met een hbo- of universitair diploma.
Bij deze cijfers kijkt de RWI overigens alleen naar groepen van Surinaamse, Antilliaanse, Turkse en Marokkaanse afkomst. Overige niet-westerse allochtonen scoren vaak slechter, omdat in deze groep ook veel vluchtelingen zitten.
Vooral de hoogopgeleiden tussen de 15 en 65 jaar van Surinaamse en Antilliaanse afkomst doen het beter. In 2003, 2004 en 2005 was van hen gemiddeld 70 procent aan het werk. Dat is niet veel minder dan de 78 procent van de autochtonen. Turken, Marokkanen en andere niet-westerse allochtonen doen het beduidend minder. Van hen werken er bijna zes op de tien.
Volgens de RWI lijkt de achterstand op de arbeidsmarkt „in mindere mate veroorzaakt te worden door factoren die samenhangen met huidskleur of afkomst, maar meer door opleiding en motivatie.” Er lijkt volgens de raad sprake van een structurele verbetering van de arbeidsmarktpositie, maar de achterstand op autochtonen is nog wel „onnodig groot.”
De RWI schrijft dit toe aan een samenspel van factoren, zoals mindere taalbeheersing, bescheidener opstelling van allochtonen tijdens sollicitatiegesprekken en problemen om aan een (goede) stageplek te komen. „De sociaal-communicatieve achterstand komt ook doordat allochtonen minder meedoen in het studentenleven en minder nevenactiviteiten verrichten. Daardoor hebben ze als starter op de arbeidsmarkt een minder imposant CV en netwerk, evenals een mindere presentatie”, aldus de raad.