Politieke sekten
In Sociologie (jaargang 2, nummer 2) schenkt VU-historicus Wouter Beekers aandacht aan de op- en ondergang van het Nederlandse maoïsme. Hij beschouwt deze kleine en vaak onderling van elkaar afgesplitste groeperingen als politieke sekten waarop de godsdienstsociologische benadering van sekten van toepassing is.
Het is in zijn ogen te simpel om de opkomst van maoïstische stromingen primair te verklaren uit het politieke en culturele klimaat van de jaren zestig en zeventig. Het fanatisme en de strenge discipline die ze kenmerkten, stonden juist haaks op het vrijheid-blijheidgevoel. De eerste maoïstische groeperingen ontstonden als afsplitsing van de CPN. Zo kwam na nieuwe scheuringen ook de Socialistiese Partij tot stand, die zich na verloop van tijd ontwikkelde tot een tamelijk normale, zij het uitgesproken linkse partij.
De maoïstische groeperingen hadden, net als religieuze sekten, een absolute waarheidsclaim en eisten van hun leden een totale overgave en offerbereidheid. Hun levensbeschouwing werd bewaakt door de dreiging van verplichte zelfkritiek en uitstoting. Sociale contacten buiten de eigen groepering werden afgekeurd. Dat betekende wel dat men, na een breuk met de beweging, in een sociaal vacuüm terechtkwam.
Ten aanzien van de toetreding tot een maoïstische groepering maakt Beekers gebruik van het model van Lofland, die religieuze sekten in Amerika bestudeerde. Van wezenlijk belang is een langdurige onvrede. Allerlei alternatieven die men tegenkwam, stelden teleur. De sekte lijkt het enige alternatief. Daarbij is ook van belang dat het eigen sociale netwerk zo zwak is dat het geen barrière vormt om nauwe relaties met de sekteleden aan te gaan.
De auteur komt tot de conclusie dat mensen ondanks de secularisatie levensbeschouwelijke zoektochten blijven maken. Daarbij kunnen ze ook bij een politieke sekte uitkomen.
Acta Politica (Volume 41, Number 2) is in zijn geheel gewijd aan de plannen van ex-minister De Graaf om het Nederlandse kiesstelsel te wijzigen. Plannen die voor de huidige politieke actualiteit niet zo veel betekenis meer hebben, maar die zich daarom nog wel lenen voor wetenschappelijke analyses.
De Amerikaanse hoogleraar Gary Cox (universiteit van Californië) analyseert de effecten van een ander kiesstelsel op het aantal politieke partijen. Hij refereert daarbij aan de oude wet van Duverger dat een districtenstelsel met relatieve meerderheden een tweepartijenstelsel bevordert. Bij een meervoudig districtenstelsel, zoals De Graaf voorstelde, is het aantal levensvatbare partijen gelijk te stellen aan het aantal te kiezen kandidaten plus één.
Uiteraard kunnen kleinere partijen bij de verkiezingen samenwerken en onderling afspreken in welke districten zij hun kandidaten stellen. Of een kiesstelsel zal leiden tot een fusie van partijen of tot het aangaan van een dergelijk samenwerkingsverband, is niet gemakkelijk te voorspellen.
Bij invoering van het Duitse stelsel of een variant daarvan (zoals De Graaf beoogde) is de grote vraag hoeveel waarde de partijen zullen hechten aan de campagne in de districten. Vinden zij het van groot belang daar sterke, kanshebbende kandidaten te hebben, omdat die extra kiezers voor de partijlijst genereren, of leggen ze alle nadruk op de betekenis van de partijlijst, omdat die nu eenmaal bepaalt hoeveel zetels men in totaal verwerft?
Alleen in het eerste geval zullen de voorstellen van De Graaf invloed hebben op het partijstelsel. Er is echter geen systematisch bewijs of districtskandidaten van invloed zijn op het totale aantal stemmen voor een partij. Dus, zo luidt de conclusie van de Amerikaanse politicoloog, zal het er om gaan wat de partijen daaromtrent geloven of niet. Daar moet De Graaf het mee doen. Maar hij zal zich allang gerealiseerd hebben dat er van zijn plannen niets terechtkomt.
Socialisme & Democratie (jaargang 63, nummer 7/8) schenkt uitgebreid aandacht aan het in juni gehouden congres van de Wiardi Beckman Stichting over geloof en politiek. Burgemeester Cohen van Amsterdam was een van de sprekers op dat congres. Hij signaleert dat religie in de 21e eeuw een politieke factor van formaat is geworden.
Bij de oprichting van de PvdA was het zo dat progressieve christenen hun verzuilde kaders moesten doorbreken om toe te treden tot de nieuwe partij. Thans is een omgekeerde doorbraak nodig. De overwegend seculiere PvdA’ers moeten samenwerken met gelovigen uit verschillende denominaties. Men moet erkennen dat de inspiratie die van het geloof uitgaat, kan bijdragen aan de verwezenlijking van sociaaldemocratische doeleinden.
Religies hebben de eeuwen door de behoefte aan zingeving van de mensheid gevoed. Maar hun aanhangers hebben een morele agenda die vaak haaks staat op een aantal min of meer geaccepteerde praktijken in de samenleving: van alcoholgebruik tot pornografie.
In aansluiting bij Banning beklemtoont Cohen dat levensbeschouwing en religie wezenlijk zijn voor het democratisch socialisme. Dat betekent dat de grondslagen en doeleinden daarvan expliciet geformuleerd moeten worden, ook in morele termen. Evenzo moeten kerken en religieuze groepen de ruimte krijgen om zich te manifesteren in het publieke domein.