De charme van massa’s kakkerlakken
HARDENBERG - „We sliepen in een aantal stenen optrekjes midden in het woeste Afrikaanse landschap. Maar er zaten zo veel kakkerlakken, dat we reisgenoot Pim bevorderd hebben tot kakkerlakkenkiller.” Met veel plezier kijkt Titia Sterenberg terug op haar reis naar Tanzania. Zij maakte die met de oecumenische organisatie Livingstone. „Ik heb nooit gedacht dat ik nog eens de charme van massa’s kakkerlakken zou ervaren. En het moment dat we oog in oog stonden met echte Masaï-krijgers zal ik nooit meer vergeten. Hoe die mensen ons aanstaarden… En wij hen.”
Titia’s ervaring met Livingstone is kort maar hevig. Het in Amersfoort gevestigde Livingstone heeft een oecumenische achtergrond. Titia kwam ermee in aanraking nadat ze had gehoord van dit soort reizen, maar eerst op zoek ging bij World Servants. Op een bepaald moment zag zij een advertentie van Livingstone in het evangelische blad Uitdaging.Titia komt uit een gereformeerd vrijgemaakt Gronings nest. In die stad studeerde ze ook. Zij is logopediste en werkte drie jaar in Duitsland. Bij de gevestigde kerken daar voelde ze zich niet thuis. Bij een evangelische methodistengemeente vond zij een sympathiek onthaal. Terug in Nederland vond zij werk onder asielzoekers en vestigde zich in Hardenberg. Daar zocht zij aansluiting bij een evangelische gemeente.
Ze zocht contact met Livingstone. „Ik voelde veel voor Afrika omdat ik al een keer met Beter Uit naar Gambia was geweest. Ik kreeg daardoor een zwak voor het zwarte continent. De warmte van die mensen en de gastvrijheid doen weldadig aan.”
Bij Livingstone zagen ze in de nu 31-jarige logopediste veel meer een reisleidster dan een deelneemster. „Dat gesprek had heel veel weg van een sollicitatiegesprek en het gebeurde heel grondig. Ook het principiële aspect, zoals je motivatie, kwam er uitgebreid ter sprake.”
Een groep van ongeveer tien jongeren die naar Afrika wilden, was er al. Dat bleken, op een enkeling na, hervormd-gereformeerde jongelui van tussen de 17 en de 21 jaar te zijn. Vervolgens werd het allemaal definitief en volgde een korte toerustingscursus. Daarbij kwamen allerlei aspecten aan de orde, inclusief het feit dat christenen in het buitenland doorgaans niet roken en drinken . „De groep hield zich er keurig aan. Doordeweeks werkten de jongens verder bijvoorbeeld in een korte broek. Maar zondags trokken ze een lange aan. De meiden liepen dan netjes in een rok.”
Alle deelnemers hadden gemeenschappelijk, aldus Titia, dat ze een vakantie die zich alleen maar afspeelt aan het strand, niet zien zitten. „Tegelijk speelt dat ze graag dienstbaar willen zijn én christenen in een andere cultuur willen leren kennen.”
Via een tussenstop in Caïro kwam de club in Dar es Salaam aan. Vandaar gingen ze naar de eindbestemming. Het ging om de afbouw van kleine kerkjes midden in de uitgestrektheid van de Afrikaanse savanne. „De voorganger van het anglicaanse kerkje straalde een evangelische gedrevenheid uit. Wat een vurige preken, zeg. Een student die ons begeleidde, vertaalde voor ons. Ik vond de preken heel bijbels. Natuurlijk zongen we heel veel en met de handen klappen tijdens het zingen is er de gewoonste zaak van de wereld.” Titia ziet met een bijzonder genoegen terug op de Afrikaanse zondagen.
Livingstone kent de opzet dat deelnemers voor de reis betalen en dat mede met dat geld projectfinanciering plaatsheeft. De drieënhalve week Tanzania kwam op ongeveer 1150 euro (2500 gulden), inclusief reis-, verblijf- en projectkosten. Maar dat is exclusief enkele uitstapjes, zoals „een ontzettend gave” safari en een paar dagen zand-en-palmenstrand in Dar es Salaam.
Naar Afrika gaan als groep levert altijd een levensles op, weet Titia. „Je gaat er naartoe om te helpen en je weet dat je van elkaar wilt leren. We schakelen ook altijd lokale bouwvakkers in. We worden zogezegd medewerkers van de lokale bouwvakkers. Toch heb ik me erop betrapt dat wij westerlingen denken het beter te kunnen. Maar dat is helemaal niet zo. Je moet lokale vakmensen leren waarderen, je moet verder beseffen dat ons levensritme ook niet altijd gezond is.”
In contact komen met buitenlanders -of dat nu asielzoekers zijn in Overijssel of dorpsbewoners in Tanzania- geeft altijd stof tot nadenken. Titia: „Afrikaanse mensen zijn bijzonder verbaasd als ze horen dat ik niet bij mijn ouders woon en ver van mijn ouderlijk huis een eigen stekkie heb. „Hoe krijgt je moeder dan te eten, wie zorgt er dan voor haar?” zeggen ze dan. Die vraag bevat een les voor ons westerlingen, want de indringende vraag is hoe wij hier in het Westen voor onze ouders zorgen. Begeleiden we die, zodat ze niet eenzaam zijn, of bergen we hen op in speciaal daarvoor ingerichte grote gebouwen? Je gelooft toch niet dat een Afrikaan zijn ouders onverzorgd of door anderen ’beheerd’ achterlaat?”
Titia heeft het wel als „heftig” ervaren om leiding te geven aan jongeren van wie enkelen geheel geen buitenlandse ervaring hadden. Bovendien was het al een vrij hechte, bestaande groep. „Soms is er een hoog verwachtingspatroon en kunnen sommigen niet tegen wat tegenslag. Dan is één dag kennismaken eigenlijk te kort. Maar gelukkig is dat allemaal goed gegaan.”
Het goede verloop van de reis is volgens Titia mede te danken aan het feit dat een Tanzaniaanse student die zowel het Engels als het Swahili goed beheerste, hen begeleidde. De anglicaanse kerk die men hielp, had als exotische naam: Kanisa La Moengoe, ofwel huis van God.
De plaatselijke bevolking had wel kans gezien de muren van een klein kerkje op te trekken. Dat gebeurde op de traditionele wijze met klei. „Maar een golfplaten dak kon men niet opbrengen. Daar hebben wij voor gezorgd.
Bij het tweede kerkje dat onderhanden werd genomen, kregen de Livingstone-gangers de schrik van hun leven. „De locale opzichter die we in dienst namen -hij was geen christen- dronk steeds bier . Op een bepaald moment stortte hij van de ladder. Maar na een poosje in de schaduw gelegen te hebben ging het weer.” En op een nacht, om vier uur, werden we uit bed gehaald omdat ze onze auto nodig hadden. Een dorpeling had zijn vrouw vermoord en de politie moest gehaald worden.”
Het door de dorpelingen klaargemaakte ugali, maïsmeel dat je met saus eet, werd zittend op de grond genuttigd.
Eén ding is Titia in het bijzonder bijgebleven. De mensen daar konden die kerkjes niet zelf afmaken. Ze bleven wel bidden of de Heere er in wilde voorzien. „Wij zagen pas toen we daar waren, dat God ook ons gebruikt heeft. Voor die mensen was het een gebedsverhoring en wij waren niet meer dan een instrument. We hebben in Afrika gezien wat bidden kan betekenen.”
Ieder jaar vertrekken kerkelijke jongeren naar het buitenland om in hun vakantie verre naasten de helpende hand te bieden. In een zesdelige serie vertellen ze over hun ervaringen. Volgende week donderdag deel 2.