Na een rommelige stemming in de zitting van het Parlement in Straatsburg, steunde een meerderheid dinsdag een voorstel om de bpm uit te faseren en uiteindelijk af te schaffen.De kans dat dit binnen afzienbare tijd daadwerkelijk gebeurt, is overigens niet zo groot. De regeringen van een aantal Europese landen, waaronder Groot-Brittannië en Nederland, willen de bpm behouden en het Europees Parlement kan de lidstaten niet dwingen tot afschaffing.

Het Parlement volgt met zijn pleidooi een voorstel van de Europese Commissie, het dagelijks bestuur van de Europese Unie. Die stelde onlangs voor de bpm binnen tien jaar geleidelijk af te schaffen en over te gaan naar een belasting op basis van de CO2-uitstoot van auto’s. Op die manier wordt belastingheffing een manier om de automobilist te bewegen zuiniger en milieuvriendelijker auto’s aan te schaffen. Het Parlement wil ook het brandstofverbruik en andere verontreinigende uitstoot van auto’s betrekken bij de belastingen.

De Europese landen hanteren momenteel zeer verschillende aanschafbelastingen op auto’s. In Nederland ligt het percentage rond de 45 procent van de cataloguswaarde van de auto. De bpm vormt daarmee voor minister Zalm van Financiën een aanzienlijke inkomstenbron die hij niet graag op zijn begroting zou missen. Sommige EU-landen kennen een nog hoger percentage, andere lidstaten hebben helemaal geen bpm.

Deze zomer bleek dat steeds meer Nederlanders de bpm ontduiken door in het buitenland een auto te kopen en die in Nederland niet te laten registreren bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW).

Nederlandse Europarlementariërs zijn tevreden dat het Parlement het voorstel voor afschaffing van de bpm aannam. De verschillende tarieven binnen Europa belemmeren de interne markt voor auto’s, redeneert de VVD. „De lidstaten krijgen nu de kans het gebruik van de auto te belasten in plaats van het bezit. Dit is een erg liberaal uitgangspunt”, aldus VVD-Europarlementariër Manders. Ook de CDA-Europarlementariërs steunden het voorstel.