Onbedwongen
Zo weinig een luipaard zijn vlekken kan veranderen, die hem vanuit de natuur eigen zijn, zo weinig kan een mens nu goed doen die geleerd is kwaad te doen.
Wat dunkt u, dient deze waarheid wanneer ze recht verstaan wordt dan niet tot vernedering van een mens en tot verzwaring van zijn schuld? Zo zag David het in Psalm 51, toen hij de boosheid van zijn zonde recht mocht zien en afdaalde in de afgrond van zijn ellende, de bornput van het kwaad, de erfzonde. Hij verontschuldigt zich daar niet mee dat hij zo onrein was en niets anders kon. Tot verzwaring van zijn schuld en verdoemelijke onmacht roept hij uit voor God: „Zie, ik ben in ongerechtigheid geboren.”Zo is het ook met de overblijfselen en onmacht in Gods kinderen. Zij erkennen dit als hun eigen schuld, dat ze zo’n hel van binnen hebben en dat hun tong als vuur is, dat hij zo licht in brand raakt als zo’n onbedwingbaar kwaad. Zij erkennen dat zij noch door zichzelf, noch door enig mens bedwongen kan worden.
Dat doet hen uitroepen: „Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen?” Verlossen van die hardnekkige vijand, die ze in hun binnenste omdragen. Daarom wist de apostel niet waarbij dit kwaad moet worden vergeleken, zo erg was het.
Johannes Janssonius, predikant te Emden (”Preken over de apostel Jacobus”, 1742)