Irak worstelt met energiecrisis
BAGDAD - Taxichauffeur Sameer Abdul Razzaq wikkelt een natte handdoek om zijn hoofd als verkoeling tegen de verzengende hitte. Hij staat in de rij bij een benzinestation in Bagdad en is voorlopig nog niet aan de beurt. De rij is zeker 1,5 kilometer lang.
„Ik sta hier al sinds zes uur vanochtend”, zegt hij. „Als ik geluk heb, ben ik aan de beurt wanneer de zon ondergaat. Maar eerlijk gezegd denk ik dat ik hier de nacht zal moeten doorbrengen.”Bagdad is de hoofdstad van een land met een geschatte 115 miljard vaten olie in de grond, de op twee na grootste oliereserves ter wereld. Alleen Saudi-Arabië en Iran hebben meer.
De opstand, de onderlinge strijd, de maatschappelijke malaise en de corruptie hebben evenwel geleid tot het ergste energietekort sinds de val van Saddam Hussein in 2003. Aan de pomp bedraagt de officiële prijs 1 dollar, omgerekend 0,78 euro, maar daar is vaak geen benzine te krijgen, zodat automobilisten gedwongen zijn te kopen bij straatventers, die voor een liter benzine 4 dollar (ongeveer 3,1 euro) vragen. Het tekort geldt ook voor andere petroleumproducten, zoals gas voor kookdoeleinden. Een gasfles kost nu ongeveer 14 euro, tweemaal zo veel als enkele maanden geleden.
Taxichauffeurs hebben hun tarieven verviervoudigd. De gestegen transportkosten worden doorberekend aan de consument, die meestal grote moeite heeft de eindjes aan elkaar te knopen. „Wij gaan over op een kleine op kerosine gestookte oven”, zegt Amaal Ahmed Jabbar, een huisvrouw.
Irak kampte wel vaker met energietekorten. De huidige crisis hakt er echter diep in, omdat ze mede het gevolg is van hoge zomertemperaturen die de vraag naar airconditioning en generatoren doen toenemen. De Iraakse president Jalal Talabani verontschuldigde zondag zijn regering voor het energietekort. Volgens Talabani hebben terroristen energiecentrales en de pijpleiding van de noordelijke olievelden bij Kirkuk naar de grootste raffinaderij in Beiji, 240 kilometer ten noorden van Bagdad, opgeblazen.
Vorige week werden olietanks in Latifiyah, 30 kilometer ten zuiden van Bagdad, gesloten omdat het personeel met de dood was bedreigd en niet kwam opdagen. Sinds de val van Saddam Hussein zijn ruim 250 functionarissen, arbeiders en bewakers van het ministerie van Olie gedood. De schatting is dat er sinds april 2003 ongeveer 315 grote aanslagen zijn gepleegd op pijpleidingen, energiecentrales en stroomvoorzieningen.
Verder speelt de corruptie een rol. Vorig jaar werden 450 werknemers van het ministerie van Olie ontslagen omdat ze illegaal olie- en petroleumproducten hadden doorverkocht. In een rapport van april dit jaar meldde de inspecteur-generaal van het ministerie, Ali al-Alaak, dat vorig jaar voor ongeveer 4 miljard dollar ofwel 3,1 miljard euro aan olie Irak uit was gesmokkeld.
De man in de straat wordt er niet vrolijker van. „De ministers reizen de wereld rond terwijl wij hier in de middeleeuwen zitten”, zegt de 55-jarige advocaat Ahmed Mohammed Ali. „Ik ga dagelijks naar het benzinestation om wat brandstof voor mijn generator te krijgen. Het kost me tot vijf uur en soms word ik alleen maar vernederd door het bewakingspersoneel.”