De pastor is als een vroedvrouw
EDE - „Een pastor heeft zelf ook pastoraat nodig, van Hogerhand én vanuit de gemeente”, zei drs. P. Koeman dinsdag bij zijn afscheid als docent aan de opleiding Godsdienst Pastoraal Werk van de Christelijke Hogeschool Ede.
Tijdens het minisymposium ter gelegenheid van zijn vertrek en dat van zijn collega drs. J. L. van der Wolf benadrukte drs. Koeman de grote waarde van een persoonlijke relatie met God voor het functioneren van een pastor. „Daar hangt het van af, hoeveel je ook geleerd hebt, hoe competent je ook bent.”De predikant omschreef goed pastoraat als „God ter sprake brengen bij de mensen en de mensen ter sprake brengen bij God.” Hij vertelde dat hij tijdens zijn loopbaan meer oog kreeg voor „de Derde in het gesprek”, de Heilige Geest. „Die is aanwezig en zal op het juiste moment Christus ter sprake brengen. En als Christus dan in een gesprek verheerlijkt wordt, is dat het mooiste wat je kunt meemaken.”
De vertrekkende docent vroeg aandacht voor de beleving van het heil bij pastorant én pastor. „Breng als pastor ook je eigen geloofservaring maar in. Maar het moet wel functioneel zijn. Ben je in je pastorale werk doorzichtig tot op de grote Pastor zelf?”
Ontferming
De eveneens vertrekkende drs. Van der Wolf, docent en hogeschoolpastor, vertelde van zijn worsteling. „Telkens die vraag van binnen: zal er tijdens dit gesprek geloofsvertrouwen groeien? Ik kan als pastor dat vertrouwen niet schenken. Ik kan mijzelf veel competenties aanleren, ik kan een groot verlangen hebben, maar dát heb ik niet in de hand.”
Hij omschreef pastoraat als „de kunst der ontferming.” In het pastoraat spreekt de predikant volgens hem daarom anders dan op de preekstoel. „Je verlangt ernaar dat mensen iets van Gods genade en ontferming ervaren. En als jij als pastor deelt in de pijn en het lijden, dan heb je daar soms buikpijn van. Maar je kunt wel een levende heenwijzing zijn.”
Drs. Van der Wolf noemde de ladder die Jakob zag in zijn droom. „Zo moet de pastor in iedere situatie, hoe beroerd ook, proberen Jakobsladders te ontdekken. Dan blijkt die zwakke mens opeens een sterke vechter te zijn.”
Levensvragen
Het hoofdgedeelte van het minisymposium bestond uit een referaat van dr. J. Bruinsma-de Beer. Zij promoveerde onlangs aan de Theologische Universiteit Kampen op een onderzoek naar de competentie van de pastor. Ze ontdekte dat predikanten te weinig van een pastoraal gesprek verwachten.
Gemeenteleden geven in haar onderzoek een veel groter effect aan van de ontvangen pastorale zorg dan hun predikanten. Gemeentepredikanten hebben, volgens Bruinsma, nauwelijks door dat hun pastoraat mensen niet alleen kan bemoedigen, maar soms ook boven de dingen uit kan tillen. „Veel predikanten vragen zich af: wat doe ik precies? En doen hulpverleners niet eigenlijk precies hetzelfde?”
Toch bestrijkt het pastoraat naar de mening van Bruinsma een ander terrein dan dat van de hulpverlening. „Pastores zijn goed in zogenaamde ’trage’ vragen: zingevings- en levensvragen waar niet zomaar een antwoord op bestaat. De pastor moet zich daarom niet richten op snelle oplossingen, maar tijd en ruimte geven aan de zoektocht van de pastorant. Hij mag wijzen op de kracht die bij God te vinden is.”
Hulpverleners daarentegen ziet Bruinsma veel meer gericht op het oplossen van concrete problemen bij hun cliënt. „Hun terrein is bijvoorbeeld dat van de depressiviteit en van vragen rond relaties en seksualiteit.”
Brokstukken
Ook het mensbeeld van de pastor verschilt van dat van de hulpverlener. „De hulpverlener ziet zijn cliënt als iemand met een tekort. En dat tekort moet opgelost worden, zodat de cliënt weer kan functioneren in de samenleving. De pastor ziet de mens in brokstukken en tegelijk als heel in Gods ogen. Dat resulteert in een heel andere aanpak.”
Aan het beeld van de pastor als herder wil Bruinsma een ander beeld toevoegen: dat van een vroedvrouw, als iemand die het geboorteproces begeleidt en zich inzet voor nieuw leven.