Opinie

Materiële cultuur

Het tijdschrift Migrantenstudies (22e jaargang nr. 2) bracht een themanummer uit over materiële cultuur. Hilje van der Horst schrijft daarin over veranderingen in het interieur van in Nederland wonende Turken.

21 June 2006 13:38Gewijzigd op 14 November 2020 03:52

Vooral lager opgeleide Turkse Nederlanders schaffen frequent nieuwe meubels aan. Daarbij streven zij naar een grote mate van harmonie. Ook de andere accessoires zijn vaak allemaal in één of hooguit twee kleuren.Bij een analyse van interieurs is het volgens de auteur van belang om zowel aandacht te schenken aan stijl als de meer duurzame component, als aan de vaak snel wisselende mode. Bij etnische groepen zijn bovendien de ”ethnic markers” van belang: voorwerpen die herinneren aan het land van herkomst.

Turkse Nederlanders ondergaan zowel de invloed van de mode in Nederland als die in Turkije. Sommige modes dragen overigens een internationaal karakter.

Volgens de klassieke theorie ontstaan modes in de hogere lagen van de samenleving, waarna ze zich verspreiden naar lagere maatschappelijke strata. In de huidige situatie gaat dat echter niet meer op. Veel modes ontstaan tegenwoordig op straat. Ze moeten passen bij de tijdgeest. Bovendien is er sprake van een globalisering van de consumptie.

Voor zover in het verleden aandacht werd geschonken aan de etnische factor in smaak- en consumptiepatronen, overheerste het standpunt dat die in de volgende generatie wel zou verdwijnen. Veel van de huidige migrantengroepen hebben echter een transnationaal perspectief op consumptie. Reizen naar het land van herkomst, televisie en andere media, alsmede familiebanden houden de band met de andere cultuur in stand.

Sociale mobiliteit werkt echter ook door in het consumptiepatroon. Sociaal gestegen kinderen van ouders die van het Turkse platteland afkomstig waren, oriënteren zich nu op de modepatronen van de stedelijke middenklasse in Turkije.

Het PvdA-Kamerlid Timmermans voert in Socialisme & Democratie (jaargang 63 nr. 5) een pleidooi voor de Europeanisering van de democratie. Hij constateert dat Europa door velen wordt gezien als een bedreiging van de maatschappelijke zekerheid. Vandaar ook de afwijzing van de Europese grondwet. Progressief links heeft deze ontwikkeling veel te lang verwaarloosd.

Timmermans noemt het een grote strategische fout om over een grondwet te spreken. Daardoor ontstond de indruk dat Europa een even bepalende structuur zou krijgen als de natiestaat. De grondwet werd door de bevolking niet gezien als deel van de oplossing, maar vooral als deel van het probleem. De tekst stond bol van retoriek, terwijl het in wezen een pragmatisch document was, gericht op de overdracht van een beperkt aantal bevoegdheden naar het Europese niveau.

De in Europees verband vastgestelde Lissabonagenda moet als niet-realistisch worden beschouwd. Bovendien sluit hij niet aan bij de wensen van de bevolking. Veeleer zien mensen die doelstellingen (openen van grenzen, flexibiliseren van arbeid) als bedreigend voor hun eigen positie.

Herstel van vertrouwen in Europa begint daarom niet met een nieuw verdrag, maar met aansprekende prestaties. „De kern van de Europese samenwerking is dat landen besluiten op deelterreinen hun soevereiniteit te bundelen, zonder daarbij hun nationale identiteit in te leveren, of toe te werken naar Europese staatsvorming”, zo luidt zijn conclusie. Kennelijk heeft men bij de PvdA wel wat geleerd van het referendum van vorig jaar.

Senator Van Middelkoop (ChristenUnie) vestigt in het blad Denkwijzer van zijn partij de aandacht op een rapport van Raad voor het Openbaar Bestuur. Onder de titel ”Verschil moet er zijn” bracht die onlangs een rapport uit waarin kritiek geuit wordt op de dominantie van het gelijkheidsbeginsel.

Die dominantie wordt veroorzaakt door artikel 1 van de Grondwet, maar ook door de Algemene wet Gelijke behandeling en de daarbijbehorende Commissie Gelijke Behandeling. De raad betitelt die zelfs als „een one issue-organisatie met monomane trekken.

Volgens Van Middelkoop verdient het waardering dat de raad om ruimte vraagt om regelgeving en bestuur om minder onder het juk van de gelijkheid te laten doorgaan. Weliswaar is het gelijkheidsbeginsel mede vormgevend aan een rechtvaardige maatschappij, maar vanuit de christelijke levensbeschouwing is ook de vrijheid een hoog goed. Daar ging de AWGB bepaald aan voorbij.

Op bestuurlijk vlak is met name van belang in hoeverre men het bij de decentralisatie van allerlei overheidstaken verantwoord acht dat er verschil ontstaat tussen het beleid in diverse gemeenten. Van Middelkoop signaleert dat dan al gauw geroepen wordt om meer waarborgen voor een gelijke behandeling.

Een overconcentratie op het gelijkheidsbeginsel kan er echter ook toe leiden dat de overheid verhinderd wordt sociale problemen doelgericht aan te pakken. Zolang een ongelijke behandeling niet krenkend is voor bepaalde categorieën burgers, moet de overheid daartoe de vrijheid hebben. Hij wijst in dit verband op de grotere beleidsruimte die het Rotterdamse gemeentebestuur gekregen heeft om de instroom van allochtonen te reguleren.

Inderdaad, gelijkheid is niet de enige fundamentele waarde. Toch leek het daar de laatste jaren wel op.

Dr. C. S. L. Janse, oud-hoofdredacteur RD

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer