Neutrale opvoeding bestaat niet
Titel: ”Tot burgerschap en deugd. Volksopvoeding in de negentiende eeuw”
Auteur: Nelleke Bakker, Rudolf Dekker en Angélique Janssens (red.)
Uitgeverij: Verloren, Hilversum, 2006
ISBN 90 6550 897 X
Pagina’s: 170
Prijs: € 19,-.
Titel: ”Vijf eeuwen opvoeden in Nederland. Idee en praktijk: 1500-2000”
Auteur: Nelleke Bakker, Jan Noordman en Marjoke Rietveld-van Wingerden
Uitgeverij: Van Gorcum, Assen, 2006
ISBN 90 232 4162 2
Pagina’s: 621
Prijs: € 55,-.Het centraal eindexamen geschiedenis voor havo en vwo in 2006 en 2007 heeft als thema ”Van kind tot burger: volksopvoeding via het onderwijs in Nederland 1780-1920”. Het thema is niet willekeurig gekozen. Een van de speerpunten van het ministerie van onderwijs is immers een bijdrage te leveren aan burgerschap en sociale integratie. Hoe actueel geschiedenis kan zijn.
Het primair en middelbaar onderwijs zijn vanaf komend najaar zelfs van overheidswege verplicht les te geven in burgerschapsvorming. Leerlingen zijn toekomstige burgers en moeten via het onderwijs, in de woorden van het ministerie, „een gemeenschappelijk en gedeeld perspectief krijgen op de bijdrage die zij als burgers aan de samenleving kunnen leveren.”
De noodzaak van een dergelijke vorming wordt maatschappijbreed erkend. Maar de vraag is natuurlijk wel wat dat gedeelde perspectief precies behelst. Wil de overheid zich als pedagoog ontpoppen of hebben scholen vrijheid om een eigen invulling aan dit perspectief te geven? De examenkandidaten geschiedenis zullen ontdekt hebben dat het allerminst een nieuwe vraag is.
De overheidsinmenging in het onderwijs deed zich eerst aan het einde van de achttiende eeuw gelden, met de opkomst van een verlicht corps van volksopvoeders dat de wereld volgens zijn inzichten wilde verbeteren. Die inzichten werden aan het begin van de negentiende eeuw in een reeks van wetten vastgelegd. Nederland werd toen een eenheidsstaat en daarbij paste een uniform onderwijsmodel.
Schoolstrijd
De betreffende onderwijswetten hebben veel ten goede verbeterd. Het opgelegde uniforme onderwijsmodel plaatste groeperingen die zich niet met de achterliggende ideologie konden verenigen, echter wel voor een probleem. De school was er voor iedereen en daarom mocht er geen leerstellig onderwijs meer gegeven worden. Aanvankelijk was dat geen acuut probleem. „De algemeen christelijke openbare school nam als een kameleon de kleur aan van de lokale omgeving”, constateert Sjaak Braster in ”Tot burgerschap en deugd”, een bundel opstellen naar aanleiding van het examenthema.
Maar dat was niet overal zo en dat bleef niet altijd gelijk. Confessionelen -rooms-katholieken en orthodox-protestanten - bleven ontevreden over het uniforme liberale onderwijsmodel waarin het belangrijkste in het onderwijs, te weten de religieuze onderrichting, geen plaats mocht hebben zoals zij dat wilden. De schoolstrijd was het gevolg en de uitkomst van die strijd zou vooraf niet te voorspellen zijn geweest. De schoolstrijd, schrijft Ido de Haan in ”Tot burgerschap en deugd”, transformeerde het onderwijs van staatszorg tot vrijheidsrecht.
De school was de allereerste aanleiding tot een moderne organisatie van orthodox-protestanten en legde daarmee de basis voor de verzuiling van overige compartimenten van de samenleving. Het bijzonder onderwijs is nog steeds een vrijheidsrecht, al gaan er de laatste tijd stemmen op om het bestaande systeem radicaal te wijzigen. Juist op zulke momenten is het goed dat er geschiedkundigen bestaan die vertellen hoe onverstandig dat is. Politici en beleidsmakers zouden zich die impliciete les van ”Tot burgerschap en deugd” aan moeten trekken.
Overzicht
Onderwijs is georganiseerde en aan derden opgedragen opvoeding. De primaire opvoedingstaak ligt immers bij de ouders. Daarom behandelt ”Vijf eeuwen opvoeden in Nederland” ook eerst het pedagogische denken en de verhouding tussen kind, jeugd en gezin, en pas daarna het onderwijs.
”Vijf eeuwen opvoeden in Nederland” is een groots overzichtwerk. Ik twijfel een beetje of het als handboek in de pedagogiekopleiding kan functioneren, want de analyse had hier en daar wat scherper en dieper mogen gaan, met name wat betreft de verschillende pedagogische concepties.
De auteurs hebben er daarentegen voor gekozen om opvoeding en onderwijs in een brede historische context te plaatsen. Jammer is wel dat de middeleeuwen ontbreken. De verdienste van het boek ligt in het grote overzicht en in de verwerking van alle relevante historiografische inzichten. Het is dan ook onmogelijk op deze plek een samenvatting van een samenvatting te presenteren.
Een van de rode draden door het boek is het inzicht dat de eigenheid van het kind eerst in de loop van de achttiende eeuw volledig werd gehonoreerd. In het historisch-pedagogisch discours hebben hierover lange tijd een zogenaamde zwarte en witte legende de ronde gedaan. Volgens de zwarte legende zou het kind pas in de moderne tijd ’ontdekt’ zijn, volgens de witte legende is de ouderliefde biologisch gedetermineerd en heeft het kind dus altijd als kind bestaan.
Inmiddels ligt het denken in dergelijke contrasten achter ons en heeft een meer historisch verantwoord ontwikkelingsperspectief zijn intrede gedaan. De eigen aard van het kind werd vooral in de achttiende eeuw volledig recht gedaan. Sommige verlichte en romantische pedagogen zagen in het onbedorven kind zelfs de oerstaat van de gelukkige mens. „Het kind is de vader van de mens”, schreef een Duitse pedagoog.
Patriarchaal
Protestantse pedagogen hadden een diametraal tegenovergesteld vadermodel. Willem Teellinck, Jacobus Koelman en August Hermann Francke dachten sterk patriarchaal. De vader was voor hen het hoofd van het gezin; het kind diende zich aan hem te spiegelen en niet andersom. Het moederschap zoals dat tot op heden in traditionele gezinnen met vaste rolverdelingen functioneert, werd verrassend genoeg door de verlichtingspedagogiek uitgevonden.
Ten dele laat zich dat verklaren uit de terugtrekking van de vrouw uit het publieke domein. In de zeventiende eeuw participeerde zij volop in het publieke domein, met dien verstande dat leiderschapsposities niet voor haar weggelegd waren. Met de scheiding tussen arbeid en gezin werd de rol van de moeder sterk opgewaardeerd. Zij werd de spil van het huishouden, de belangrijkste opvoeder en de eerst aangewezene om kinderen tot burgers te vormen.
In die herverdeling van taken kon zich overigens dezelfde pedagogische inhoud continueren. De vader bleef in traditionele gezinnen de patriarch. En de opvoeding tot burgerschap en deugd, die in de achttiende en vroege negentiende eeuw zo centraal stond, werd in burgerlijke kringen ook in de zeventiende eeuw gepraktiseerd. Het programma van de verlichte elite was dan ook niet zozeer op de burgerij als wel op de arbeidersklasse gericht.
Die verheffing van het volk heeft succes gehad. De verzuiling leek het liberale eenheidsstreven te doorbreken, maar achteraf kunnen we constateren dat juist de bijzondere scholen en andere verzuilde structuren van enorm belang zijn geweest voor een geloofwaardige vorming van een nieuwe generatie. De eenheidsstaat kwam hierdoor niet onder druk te staan, want de zuilen waren in hun zelfperceptie grondtonen der natie.
Onbevangen blik
Nu de klassieke zuilen verleden tijd zijn, wordt de vraag weer urgent vanuit welk ideologisch kader nieuwe burgers gerekruteerd moeten worden. Het antwoord op die vraag kunnen historici niet geven. Zal de paarse staatsideologie of wat daarvoor door moet gaan normgevend worden? De directeur van het wetenschappelijk bureau van de VVD vindt van wel. Het is niet goed voor een kind om met één vaste overtuiging te worden opgevoed, betoogde hij onlangs op een congres aan De Driestar. Het bijzonder onderwijs moet daarom op de schop. Letterlijk zei hij: „Kinderen moet een onbevangen blik op de wereld worden geboden.”
”Vijf eeuwen opvoeden in Nederland” toont aan dat neutrale opvoeding niet bestaat. En het is nog altijd het bijzonder onderwijs dat de beste resultaten boekt.