Cijfers kerkbezoek jongeren niet beschikbaar
De conclusies van het onderzoek ”Op kousenvoeten de kerk uit” kloppen niet, stelde A. Huijgen donderdag op deze pagina. Sabine van der Heijden reageert op de kritiek.
A. Huijgen stelt in het RD van donderdag dat onze bewering dat 400 jongeren per maand de kerk verlaten, ongefundeerd is. Hij stelt voor dat we cijfers gebruiken met betrekking tot de kerkgang door de verschillende leeftijdsgroepen, in plaats van de participatie aan activiteiten.In ons onderzoeksrapport beschrijven wij zelf dat deze cijfers niet beschikbaar zijn. Het liefst hadden we willen weten hoeveel jongeren van 12 tot 15 jaar, hoeveel van 15 tot 18 jaar en hoeveel van 19 tot 25 jaar de kerkdiensten bezoeken. Het was voor de kerken echter al lastig om het totaalaantal jongeren aan te geven, per specifieke leeftijdscategorie hebben maar weinig kerken daar zicht op.
Totale participatie lager
We kunnen veronderstellen dat veel jongeren na het doen van belijdenis geen activiteiten meer bezoeken omdat die activiteiten er voor hun leeftijdsgroep eenvoudigweg niet meer zijn, maar dat ze wel naar de kerkdiensten gaan. Voor een heel aantal jongeren zal dat inderdaad het geval zijn. Blijft echter staan dat de totale participatie aan de kerkdiensten lager is dan die aan activiteiten (6,4 procent tegenover 7,4 procent van het totaalaantal Nederlandse jongeren). De gedachte dat het logisch is dat er meer kerkbezoekers zijn dan deelnemers aan activiteiten, klopt dus (helaas) niet.
In de reformatorische kerken is het overigens zo dat het percentage kerkgangers wel iets (2 procent) boven het aantal deelnemers aan activiteiten ligt. Maar in totaal zien we dat 36 procent van de ingeschreven jongeren de kerkdiensten bezoekt, tegenover 43 procent die aan activiteiten deelnemen.
Iedereen die een beetje thuis is in de kerkelijke wereld, weet dat er verschillende groepen 18±ers zijn: (1) de jongeren die ’gewone’ kerkgangers worden, (2) de jongeren die het belijdenis doen zien als een soort ’diploma’ waarmee ze alleen nog maar op hoogtijdagen in de kerk hoeven te komen, (3) de jongeren die (wegens studie of werk) verhuizen en in hun nieuwe woonplaats lid van een kerk worden, en (4) jongeren die verhuizen en zich in hun nieuwe woonplaats niet meer bij de kerk aansluiten. Het zou interessant zijn als er onderzoek gedaan zou worden naar de getalsmatige verhouding tussen deze groepen.
Op basis van ervaring vermoeden we overigens dat ook het aantal afhakers tussen de 18 en de 25 jaar aanzienlijk is. Omdat we echter niet onderzocht hebben wat de participatie aan kerkdiensten (en activiteiten) bóven de 25 jaar is, kunnen we hier geen concrete gegevens over leveren.
Budget
Huijgen stelt dat onze conclusie met betrekking tot het budget niet klopt als we stellen dat het budget voor jongeren niet overeenkomt met het percentage jongeren in de kerk. Het kerkgebouw en de tijd van de voorganger zijn er immers net zo goed voor de jongeren als voor de ouderen. Die constatering is natuurlijk terecht.
Daar willen we tegenover stellen dat er bij de inrichting van het kerkgebouw en bij de invulling van de diensten (waar een groot deel van de tijd van de predikant in zit) vaak weinig rekening met jongeren gehouden wordt. Hoeveel predikanten doen bewust hun best om in hun preek jongeren aan te spreken en de prediking relevant te maken voor jongeren? En hoeveel jongeren voelen zich thuis in kerkzaaltjes die zijn ingericht op algemeen gebruik?
Ten slotte kunnen we vanuit de Nederlandse cijfers inderdaad niet bewijzen dat het verschil maakt als een kerk een jeugdwerker heeft. We baseren ons daarbij dus op Engelse gegevens die dit wel aangeven. In de toekomst hopen we hier nader onderzoek naar te doen.
Inderdaad: elke jongere die de kerk verlaat, is er één te veel. We hebben geprobeerd de jongeren die stilletjes verdwijnen zichtbaar te maken tijdens onze actie op Opwekking, waarbij 400 jongeren met veel lawaai de grote samenkomsttent in kwamen en stilletjes weer vertrokken. We hopen dat het er minder zijn dan 400.
We hopen en bidden echter vooral dat de kerken in beweging zullen komen en zich niet alleen zullen bekommeren om elke individuele jongere die verdwijnt, maar ook om de duizenden jongeren die zonder onze inspanningen nooit een kerk vanbinnen zullen zien.
De auteur is werkzaam bij christelijke hogeschool en toerustingscentrum De Wittenberg te Zeist en leidde het onderzoek ”Op kousenvoeten de kerk uit”.