Eindeloze twijfel over de Bijbelse leer
Titel: ”De rode wethouder. Willem Drees 1886-1988. De jaren 1886-1988”
Auteur: Jelle Gaemers
Uitgeverij: Balans, Amsterdam, 2006
ISBN 90 5018 760 9
Pagina’s: 637
Prijs: € 39,50.
Verdriet is de moeder van oud-premier Drees niet bespaard gebleven. Zo smartte het haar bijzonder dat haar zoon zijn antirevolutionaire en christelijk-historische wortels vaarwel zei en socialist werd. Erger nog was voor haar de breuk van Drees met het geloof waarin hij was opgevoed. „Zijn afvalligheid was een grote schok voor zijn vrome moeder, die aan het geloof zoveel steun en kracht ontleende”, schrijft historicus J. Gaemers in de biografie van de jonge Drees waarop hij gisteren promoveerde aan de Universiteit van Amsterdam. Het boek, met de titel ”De rode wethouder”, is de eerste in een reeks van vier, waarvan de delen twee en drie -van de hand van politicoloog H. Daalder- al eerder zijn gepubliceerd.
Drees was ongeveer zeventien jaar toen hij voor zichzelf tot de slotsom kwam dat hij geen geloofsbelijdenis kon afleggen. Dat besluit was hem overigens niet gemakkelijk gevallen, stelt Gaemers. Tegenover historicus G. Puchinger heeft Drees toegegeven dat het een „hele beslissing” was geweest. „Er was eerst die eindeloze twijfel of ’t zo kon wezen als de Bijbel leert. Mijn afwijzing ontstond uit veel innerlijke overweging en lectuur. Het was zuiver: ik kán niet aannemen dat die geloofsbelijdenis waar is.”
Doorslaggevend bij zijn afwijzing van de belijdenis was de „kerngedachte van het christendom”, aldus Gaemers, „en dan vooral van de orthodox-hervormde variant die hij op de zondagsschool en catechisatie leerde.” Die kerngedachte, zo omschreef Drees het zelf, was „dat een groot deel van de mensheid voor eeuwig verdoemd is om gemis aan geloof in de zoendood van Christus. Het is mij een raadsel gebleven hoe men zich bij een dergelijk geloof gelukkig kan voelen.”
Zondagsschool
Drees, die gedoopt was, bleek vóór zijn afscheid van de kerk een goede leerling op de zondagsschool. Een achternicht kon zich nog herinneren dat Drees’ neef Hessel wel eens iets uit de Bijbel vroeg als er familie op bezoek was. Dan zei hij: „Wim, zeg jij het maar”, en Wim wist altijd het antwoord.
Aan de zondagsschool had de kleine Wim Drees niet alleen goede herinneringen: „Heel anders stond het met de tijd waarop de school werd gehouden: één uur midden op de zondag, waardoor het mij nooit mogelijk was, als vriendjes op mooie zondagen de hele dag naar buiten trokken, met hen mee te gaan, wat er dikwijls toe leidde dat ik een groot deel van de dag zat te lezen, zoals toch al sterk mijn neiging was.”
Op de zondagsschool ontstond al de twijfel die Drees er later toe bracht afscheid te nemen van het geloof. De twijfel nam alleen maar toe toen hij tussen zijn dertiende en zeventiende catechisatie volgde bij de Amsterdamse dominee J. M. Snethlage. Aan de predikant en zijn eigen familie moest hij uiteindelijk opbiechten dat hij geen belijdenis van het geloof wilde afleggen.
Bevrijding
Waar Drees zijn afscheid van het geloof als een „bevrijding” ervoer, kon zijn moeder zich er maar heel moeilijk bij neerleggen. In het gezin kwam het onderwerp regelmatig ter sprake. Bij een van die discussies zei Wims zus Iet tegen haar moeder: „Och moeder, praat u liever over Wim tot God, dan over God tot Wim.” Tot verwijdering in het gezin heeft Drees’ afscheid van het geloof overigens niet geleid, schrijft Gaemers.
Toen de latere premier in het huwelijk trad, liet hij dat niet kerkelijk bevestigen. Dat speet zijn moeder zeer, te meer daar haar kinderen nu geen huwelijksbijbel zouden krijgen. Ter compensatie gaf ze hun haar eigen huwelijksbijbel cadeau. „Ik als moeder (en ik geloof ook in de geest van je vader te handelen) wil je niet zonder Bijbel op dezen dag laten vertrekken”, schreef ze in een begeleidende brief aan haar kinderen. „Ik hoop dat je als man hem in ere zult houden en steeds gedenken dat je moeder in donkere dagen daar haar hulp en troost in vond. En ook in blijde dagen waren er voor mij woorden in te vinden, die weerklank gaven van wat er in mijn ziel omging.”
Bekering
De ’afvalligheid’ van Drees is slechts een van de zeer vele onderwerpen die in het boek van Gaemers aan de orde komen. De studie verhaalt zeer uitgebreid de jonge jaren van de oud-premier, de scholen die hij bezocht en de werkkringen waarin hij terecht kwam. Tot in de kleinste details tekent de historicus daarnaast de politieke loopbaan van de socialist, vanaf zijn bekering tot het socialisme tot aan de Tweede Wereldoorlog.
In de decennia voorafgaand aan de oorlog klom Drees op van gemeenteraadslid en wethouder in Den Haag tot voorzitter van de Haagse gemeenteraadsfractie, de Zuid-Hollandse Statenfractie en de Tweede Kamerfractie. Zijn vele activiteiten binnen de Sociaal-Democratische Arbeiders Partij krijgen van de historicus ook de nodige aandacht.
Duidelijk is dat Gaemers net als zijn collega-biograaf Daalder veel werk heeft gemaakt van de biografie van Drees. Hoewel het boek een wetenschappelijke studie is, schrijft de historicus vlot. Een uitgebreid notenapparaat en een personenregister completeren het werk. Een zakenregister ontbreekt helaas.
Wie oppervlakkig kennis wil nemen van het leven van de oud-premier doet er echter beter aan een ander, korter boek over de politicus ter hand te nemen. Het werk van Gaemers is door zijn compleetheid erg gedetailleerd. Dat hoort weliswaar bij een promotiestudie, maar voor een niet bovengemiddeld geïnteresseerde lezer is de informatiedichtheid te hoog.
De biografie over Drees is met het verschijnen van dit deel voor driekwart klaar. Het laatste boek, dat Daalder voor zijn rekening neemt, verschijnt ergens in de tweede helft van volgend jaar.