Binnenland

„Generaal mag kritisch zijn naar minister”

Het steekt luitenant-generaal Marcel Urlings dat er ogenschijnlijk zo is geleurd met het ministerie van Defensie in de onderhandelingen over de kabinetsformatie. „Het is jammer dat de indruk is gewekt dat niemand dit departement wil. Dit is niet zomaar een ministerie, het is een heel bijzonder departement, waar veel van mensen wordt gevraagd, maar waar ook veel wordt gegeven”, zegt Urlings.

Henk van de Poll en Bouke Bergsma
10 July 2002 16:55Gewijzigd op 13 November 2020 23:41
DEN HAAG - De Nederlandse luitenant-generaal Marcel Urlings (r.) draagt het commando van het Duits-Nederlandse legerkorps over aan zijn collega Norbert von Heyst van de Bundeswehr. - Foto ANP
DEN HAAG - De Nederlandse luitenant-generaal Marcel Urlings (r.) draagt het commando van het Duits-Nederlandse legerkorps over aan zijn collega Norbert von Heyst van de Bundeswehr. - Foto ANP

Urlings zwaaide vorige week af als commandant van het hoofdkwartier van het Duits-Nederlands legerkorps in het Duitse Münster en is nu in afwachting van een nieuwe functie binnen de krijgsmacht. Algemeen wordt verwacht dat een nieuwe minister op Defensie niet lang zal wachten om de nog betrekkelijk jonge Urlings (51) te benoemen tot nieuwe bevelhebber van de Koninklijke Landmacht. Hij volgt dan generaal Van Baal op die in april vanwege het NIOD-rapport over Srebrenica zijn functie neerlegde.

Urlings is niet besmet door Srebrenica en de door het NIOD geconstateerde doofpotaffaire van de Dutchbat-generaals. Hij behoort tot een nieuwe generatie militaire leiders die een andere uitleg geeft aan loyaliteit. „Loyaliteit betekent dat mijn officieren de ’guts’ hebben mij te vertellen wat ik moet weten. Niet wat ze denken wat ik graag wil horen.”

Ook de relatie met zijn politieke bazen ziet de generaal op die manier. „Het primaat ligt bij de politiek, laat daar geen misverstand over bestaan. Maar het is wel belangrijk dat er ruimte is voor kritische geluiden van militaire- en burgerambtenaren naar de bewindslieden toe. Je moet de moed hebben om een minister onder vier ogen de waarheid te zeggen,” stelt Urlings.

Maar hij zou best nog een stapje verder willen gaan. Op de vraag of hij vindt dat generaals zich ook zouden moeten kunnen verstaan met de defensiewoordvoerders van de politieke partijen, reageert hij voorzichtig. „In Nederland zijn we daar wat terughoudend in. Maar in Duitsland gaan militairen en politici wat makkelijker met elkaar om.”

Urlings voelt zich minder op zijn gemak als hem wordt gevraagd naar zijn mening over de negatieve publiciteit die de landmachttop rond de publicatie van het NIOD-rapport over Srebrenica over zich heen kreeg. „Dat doet pijn, want er zit zo ontzettend veel goeds in deze organisatie. Als ik een bataljonscommandant op vredesmissie aan de telefoon heb die me zegt dat hij zo trots is op zijn bbt’ers (militairen met een tijdelijk contract, red.), dan ontroert me dat. We moeten bij de landmacht geloven in eigen kracht en kunnen. En we zijn op de goede weg, maar we moeten dat krachtig doorzetten.”

Over de wens van demissionair minister De Grave om de verschillende krijgsmachtdelen veel nauwer met elkaar te laten samenwerken en mensen makkelijker te laten rouleren tussen de verschillende wapens, is hij ook terughoudend. ’Joint’ (gezamenlijk optreden) is hem met de paplepel ingegoten. „Ik weet niet beter. Maar ’joint’ moet geen doel op zich zijn. Het moet wel ergens toe leiden,” aldus Urlings.

Urlings wil niet praten over zijn eigen toekomst. Liever spreekt hij over de toekomst van het Duits-Nederlands legerkorps dat onder zijn ruim twee jaar durend commando werd omgevormd tot een legerkorps met een snel inzetbaar hoofdkwartier dat in staat is in het ’hoogste geweldsspectrum’ te opereren.

Binnen twintig dagen moet de staf van het hoofdkwartier uit Münster binnen, maar eventueel ook buiten het verdragsgebied van de NAVO een militaire operatie kunnen leiden. „Ik heb er hard aan getrokken om de mentale instelling van de staf daar op voor te bereiden. Als een besluit valt, moet je binnen een paar dagen kunnen vertrekken, ook als je op het punt stond met je gezin op vakantie te gaan.”

Urlings roemt de samenwerking met de Duitsers in het Legerkorps waarin in 1995 Nederlands enige divisie is opgegaan. Het bereiken van de NAVO-status van ’hoog paraatheid’ had volgens hem niet gekund zonder de nauwe en goede samenwerking tussen Nederlanders en Duitsers in de staf van het korps dat sinds augustus 1995 in Münster is gevestigd.

Helemaal binationaal is die staf overigens al niet meer. Vorig najaar nodigde ’Münster’ ook andere landen uit officieren te leveren. Daarop reageerden zelfs de Amerikanen. Van de vijftig nieuwelingen zijn er zes afkomstig uit de Verenigde Staten.

Urlings bereikte dat zijn de staf van het legerkorps binnen twintig dagen een grote militaire operatie kan leiden. De eerste verkenners kunnen zelfs binnen een paar dagen ter plekke zijn. Maar uitzending van het hoofdkwartier moet worden goedgekeurd door zowel het Duitse als het Nederlandse parlement. En dat kan als het gaat om een risicovolle operatie wel eens meer tijd vragen dan twintig dagen.

Urlings beseft dat. „Mijn opdracht was: maak een snel inzetbaar hoofdkwartier. Ik moest er voor zorgen dat de bottleneck niet bij ons ligt. Dat heb ik gedaan.” Maar hij ging nog iets verder. Voor hem was het ook belangrijk dat het Duitse en Nederlandse parlement wist waar het Duits-Nederlandse korps mee bezig was en wat het kon. Om dat te bereiken moet je de defensiewoordvoerders naar Münster halen en kennis laten maken met het korps en, even belangrijk, met elkaar, stelt Urlings.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer