Als het eindstation bereikt zal zijn
VEENENDAAL - Wat is tijd? „Als iemand het mij vraagt”, antwoordde eens Augustinus, „weet ik het. Wanneer ik het echter nader moet verklaren, weet ik het niet.”
”Tijd en eeuwigheid”, luidde het thema van de 59e bondsdag van de Bond van Vrouwenverenigingen der Gereformeerde Gemeenten, dinsdag in Veenendaal.Of de tijd voor ons nu vliegt of kruipt, zei presidente A. Teerds-Gertenbach in haar inleidend woord, „eenmaal is de tijd voorbij. Dan is het eeuwigheid.”
De aarde, de hemelen, ze zullen vergaan, zegt Psalm 102. Ds. C. A. van Dieren, die de bondsdag leidde, mediteerde hierover. „Maar nu spreekt de dichter van deze psalm ook over God, als het beginloze begin van alle dingen. Daarin ligt voor hem zulk een vastheid, zulk een troost. Gij evenwel, Gij blijft Dezelfde, o Heere. Vers 28: Maar Gij zijt Dezelfde, en Uw jaren zullen niet geëindigd worden.”
Maar Gij. „Daaruit vloeit nu de troost, ook vanmorgen”, aldus de Rijssense predikant. „Een wankelende ziel wordt gezet op dat onwankelbare fundament van die grote Gij. Vers 13: „Maar Gij, Heere, blijft in eeuwigheid.” En dan houdt de dichter de hoop ook levend voor de nakomende geslachten, want hij vervolgt: „en Uw gedachtenis is van geslacht tot geslacht.” Daar eindigt Psalm 102 ook mee, in vers 29.”
Ontzaglijk
„Wanneer wij u vragen: Wat is het meest kostbare in uw leven? Dan zal het antwoord hierop zeer uiteenlopend zijn”, zei ds. J. Mijnders in zijn referaat. „Gods Woord geeft er een duidelijk antwoord op: de tijd.”
Alles heeft zijn bestemde tijd, zegt de Prediker, en hij noemt dan verschillende zaken. Een tijd om geboren te worden, een tijd om te sterven. „Eén zaak ontbreekt echter”, zo merkte de 84-jarige emeritus predikant op: „een tijd om te leven.”
De Griekse taal kent twee woorden voor tijd: chronos en kairos. „Het woordje chronos ziet op een tijdsbepaling, tijdsduur. Kairos ziet op een geschikte tijd, een gunstig ogenblik. Wanneer er geen chronos, geen tijdsduur meer zal zijn, zal er ook geen kairos, geen geschikte tijd meer zijn. Dan zal er geen gunstig ogenblik, geen genadetijd meer zijn. Wat een ontzaglijke waarheid predikt dan het woordje tijd!”
Geen tijd meer. Ds. Mijnders: „Dan zal het eindstation bereikt zijn en de laatste golfslag van de tijd gebroken worden op het strand van de eeuwigheid. Geen tijd meer… om met uw kinderen uw knieën te buigen en hen te wijzen op de noodzakelijkheid én de mogelijkheid van bekering. Geen tijd meer, ouders, om voor uw kinderen, kleinkinderen, de hemel aan te lopen. Geen tijd van bekering meer.”
De tijd gaat snel, aldus de emeritus predikant uit Barendrecht. „Het is alweer twee jaar geleden, 20 april 2004, dat u tijdens uw Bondsdag werd meegedeeld dat mijn geliefde vrouw de tijd met de eeuwigheid had verwisseld en in mocht gaan in de vreugde haars Heeren. Twee jaar, het is maar een zucht. En zo is ons hele leven.”
Vogeltje
Als iemand Augustinus vroeg of hij kon verklaren wat tijd is, kon hij dat niet. „Zou men hem vragen wat eeuwigheid is, dan zou hij zeker hetzelfde hebben geantwoord.”
Eeuwigheid - Boston zegt erover in zijn ”Viervoudige Staat”: „Gij ziet in uw verbeelding een onoverzichtelijke berg zand. Er komt een klein vogeltje dat eens in de duizend jaren een korreltje daarvan wegneemt; dan zou er toch een tijd aanbreken dat er niets van die berg overblijft. De eeuwigheid zal echter nooit eindigen.”
Wat een voorrecht, zei ds. Mijnders, „wanneer sterven voor ons afscheid nemen is van de tijd, om dan over te mogen gaan in de eeuwigheid. Ik stond aan een sterfbed in Rijssen. Haar man was niet meer te bereiken, zei zijn vrouw. Ik ben toch nog even naar hem toe gegaan, riep zijn naam. Hij sloeg zijn ogen op en sprak zijn laatste woorden uit. „Domi”, zei hij, „ik heb het er schandalig afgebracht, maar nu zal ik eeuwig zingen van Gods goedertierenheên!””
Rampzaligheid
Er is echter ook een andere kant, tekende de predikant aan. „Sterven zal alleen gewin zijn, wanneer we hier in de tijd ons leven leren verliezen. Wat een vreselijk einde wacht hun die hier in de tijd niet gewild hebben dat Hij Koning over hen zou zijn.”
Eeuwige gelukzaligheid, eeuwige rampzaligheid. „De grote vraag voor ons allen”, besloot ds. Mijnders zijn referaat, „is of ook voor mij persoonlijk van toepassing zal zijn wat de apostel Paulus schrijft in Romeinen 8: „Want ik ben verzekerd, dat noch dood, noch leven, noch engelen noch overheden, noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus onzen Heere.”
Tijdens het middaggedeelte zou J. de Jager uit Scherpenzeel een inleiding houden over tijd en eeuwigheid in Bunyans ”Christenreis” en ”Christinnereis”. Omdat deze om gezondheidsreden was verhinderd, las ds. F. Mulder uit Wageningen zijn referaat voor.