Japins boekje niet voor zusje van twaalf
Alle drie hebben ze het Boekenweekgeschenk van Arthur Japin, dat iedereen vorige maand gratis in huis kon halen, gelezen. Willeke Donker (20), Anna Kalkman (22) en Harm-Jan ter Harmsel (19). Willeke studeert Nederlands in Utrecht, Anna wil haar studie rechten zo snel mogelijk afronden en Harm-Jan denkt na over de studie die hij na zijn MBO-diploma oppakt. In Utrecht bespreken ze wat Japin wil en of een christen zijn boekje wel kan lezen.
Harm-Jan: „Het was een leuk verhaal. Soms vroeg ik me af waar ik me bevond. Dan was je weer in Amerika, dan weer in Duitsland.”Willeke: „Japin had het boek eigenlijk vier keer zo dik moeten maken om alles te zeggen wat hij wilde zeggen. Ik heb het idee dat hij een samenvatting geeft van het verhaal dat hij in zijn hoofd had. Maar het is geen slecht boek. Het gaat over kleine mensen die in onze wereld en toch in een aparte wereld leven. Origineel.”
Harm-Jan: „Lemmy’s idee van de werkelijkheid botst met de echte werkelijkheid. Zijn geliefde Rosa heeft hetzelfde probleem, maar zij legt zich erbij neer. Zij vindt het prima als ze is zoals anderen willen dat zij is. Maar Lemmy wil dat keurslijf niet. Hij wil zijn wie hij zelf is, niet zoals anderen hem zien.”
Anna: „Ik vind het leuk dat dit verhaal over dwergen in de Tweede Wereldoorlog een historische kern van waarheid heeft. De thematiek is algemeen: moet je aan je omgeving aanpassen of niet. Maak ik er het beste van of moet ik me er juist tegen verzetten? Ik vond wel dat alles in het boekje ten dienste van die vraag wordt gesteld. Japin legt ook erg veel uit. Te veel. Maar hij heeft een sympathieke manier van schrijven, hij kijkt op een betrokken, liefdevolle manier naar zijn personages.”
Herkennen jullie de vragen en de wereld van Lemmy en Rosa?
Harm-Jan: „ Ik herken dat er een verschil is tussen mijn eigen werkelijkheid en de echte werkelijkheid. Soms denk ik: Wij als reformatorische christenen hebben ons beeld van God. Een Jood heeft zijn beeld, dat toch wezenlijk anders dan het onze is, terwijl we het over dezelfde God hebben. Daar denk ik erg over na.”
Anna: „Lemmy komt er op een gegeven moment achter dat zijn leven in het bordkartonnen dorpje niet normaal is. Ik moest wel een beetje denken aan de refokring. Als kind neem je aan dat iedereen leeft zoals jij. Maar op een gegeven moment kom je erachter dat helemaal niet zo is, dat je eigenlijk heel uitzonderlijk bent.”
Willeke: „Ik herken Lemmy’s beeld van liefde en relaties bij mensen om je heen, vooral bij degenen die geen christen zijn. Dat klinkt arrogant, maar zo bedoel ik het niet. Als je vanuit christelijk perspectief kijkt, rommelt Lemmy een beetje aan met die danseres en daar komt helemaal niks van terug in zijn relatie met Rosa. Dat is voor een christen helemaal onbegrijpelijk. Het heeft niks met liefde te maken. Ik kan dat niet herkennen, maar ik weet het wel uit gesprekken met anderen.”
Anna: „Lemmy is ongelooflijk egoïstisch. Hij houdt van Rosa maar hij laat haar aan het eind zomaar gaan.”
Willeke: „Dat had hij nooit moeten doen. Het is een verrassend einde. Ik zou tegen hem willen zeggen: „Praat nu eens over wat je nu eigenlijk wilt.” Dat is iets wat heel erg misgaat. Rosa en Lemmy roepen wel vage leuzen tegen elkaar, maar gaan geen gesprek aan over wat hen dwars zit.”
Kan een christen dit boek lezen?
Harm-Jan: „Ik lees zelf heel veel, en dan kom je natuurlijk ook seksscènes tegen. Hier dacht ik wel: Moet je dat nou zo beschrijven, met al die details? Dat hoeft voor mij niet.”
Willeke: „Ik had sterk het gevoel dat Japin dacht: Oh wacht, er moet ook nog seks in. Dat idee heb ik bij veel moderne literatuur.”
Harm-Jan: „Het maakt wel uit hoe een auteur zo’n scène beschrijft. Doet hij dat meer feitelijk dan raakt het je vaak niet, maar als het sensueel gebeurt, zondig je als lezer ook al gauw.”
Anna: „Maar zodra je het voorkomen van seksscènes als criterium aanlegt voor het al dan niet lezen van een boek, schrijf je bijna heel de moderne literatuur bij voorbaat weg.”
Harm-Jan: „Je kunt je afvragen waarom je het lijntje wel bij seksualiteit trekt en bij andere zonden niet. In Japins boekje wordt het dorpje van Lemmy en Rosa platgewalst. Dat is net zo goed zonde.”
Anna: „Van seksualiteit kun je gemakkelijk uitleggen dat het tegen de christelijke moraal ingaat. Dat de geest in veel boeken niet christelijk is, is moeilijker aan te wijzen. Dat is subtieler en daarom vind ik dat veel gevaarlijker dan een bedscène.”
Willeke: „Ik zou Japins boekje niet aanraden aan mijn zusje van twaalf of aan iemand van veertien. Je bent in je pubertijd allerlei dingen aan het ontdekken en dan kun je beter geen moderne literatuur lezen. Ik vind dat je als volwassen lezer een bepaald onderscheidingsvermogen moet hebben, waarin je onderscheid tussen goed en kwaad maakt.”
Harm-Jan: „Niet iedereen kan dat.”
Willeke: „Als ik een boek lees ben ik voortdurend bezig met de vraag: Ben ik het ermee eens of niet, klopt dit of niet? Je wordt altijd beïnvloed, maar dat is niet per se negatief. Het kan ook zijn dat je een sterkere mening krijgt. Het boek kan je leren waar een bepaalde gedachtegang of levenswijze op uitloopt. Op die manier kun je Bijbelse mening over het huwelijk bijvoorbeeld versterken.”
Anna: „In veel literatuur ontdek je dat het bestaan zonder God enorm leeg en zinloos is. Juist als christen is het belangrijk om te weten wat er in de cultuur leeft. Wie een boodschap voor de wereld heeft, moet weten wat die wereld is. Als je de mens niet eens kent voor wie je een boodschap hebt, wordt het moeilijk om hem te bereiken.”
Heb je daar echt literatuur voor nodig? Je leeft toch niet met je ogen dicht?
Willeke: „Literatuur en andere kunsten geven op een bepaalde manier de maatschappij weer.”
Anna: „Kunst en cultuur moeten je aan het denken zetten. Je leert dingen via verschillende perspectieven te bekijken. Via literatuur leef je je in een bepaalde hoofdpersoon in. Zoals nu in het leven van Lemmy. Ik ontdek hoe onhandig het is als alles veel te hoog is en jij klein bent. Ik ontdek de blokkades waar hij tegenaan loopt. Je hoeft niet elke avond aan literatuur te besteden. Liever niet. Uit de theologische werken die ik voor persoonlijke geloofsopbouw lees, leer ik uiteindelijk meer. Maar literatuur vult dat aan.”