Kerk & religie

Uit de kerkelijke pers

Kadoem-Kadoem. Daarover schrijft ds. Pieter Boomsma in het Centraal Weekblad. Het gaat over stilte én over lawaai.

5 July 2002 19:10Gewijzigd op 13 November 2020 23:40

„De een kan niet tegen lawaai, de ander niet tegen stilte. Ik ken een oudere man, die zich al eens op het politiebureau moest melden, omdat hij een groepje jongens, dat regelmatig vlakbij zijn huis rondknetterde, wel erg stevig duidelijk maakte dat hij gek werd van hun kabaal. En wat denk jij, wanneer je al van honderden meters afstand een auto hoort aankomen met zo’n kadoem-kadoem-dreun?

Het lijkt waar te zijn, dat veel mensen niet tegen stilte kunnen. Daarom waarschijnlijk hoor je overal radio’s. De trein is een aardig studieterrein. Mensen hangen nietszeggend aan een mobieltje, of je luistert op afstand mee naar de dreun die hun trommelvliezen bewerkt.

In een boek van Paolo Coelho staat een sprekende beschrijving van een botsing tussen de twee werelden - die van de stilte en die van het forse geluid. Op weg naar Santiago de Compostela, als pelgrim, beklimt hij in de brandende zon een bergtop. Moe en warm komt hij boven en ziet daar een stel jongeren, genietend van de zon, met de autoradio hard aan. Of het juist was, weet ik niet. Toen ik het las, vond ik het wel hard, maar het sprak me wel aan. Iemand stelde, dat het produceren van veel lawaai te maken had met het feit dat mensen die het gevoel hebben niet veel te betekenen, kabaal maken om hun gebied uit te breiden. Simpel gezegd: Kijk mij toch, ik ben er ook!

Zoals Yael Dayan, de dochter van de Israëlische generaal Mosje Dayan, ooit schreef in een boek: „Ik wil moeilijk zijn, ik wil een probleem zijn, ik wil iemand zijn.””

De Saambinder
Welke religie predikt haat? Op die vraag gaat ds. W. Silfhout in een bijdrage in De Saambinder (kerkelijk weekblad van de Gereformeerde Gemeenten) in. De oplossing van het vraagstuk is: in de moskee krijgt men het antwoord op een schaaltje aangereikt.

„Het is duidelijk dat we de vreemdelingen binnen onze poorten mogen verplichten om de culturele en religieuze aard van het land waarbinnen ze verkeren te respecteren. Het oproepen tot haat tegen wie dan ook is onaanvaardbaar. Daartegen zal onze overheid moeten optreden. We kunnen daarin niet duidelijk genoeg zijn. Hoe dat moet, is een andere vraag. Maar de lakse houding van sommige politici, die eerst maar eens een onderzoek willen instellen, geeft aan dat men met de uit de hand gelopen situatie van de radicale islamieten eigenlijk niet goed raad weet. Zonder te zeggen dat we naar de situatie in islamitische landen moeten, denk ik dat men daar minder onderzoek nodig heeft om tot maatregelen te komen.

Minister Van Boxtel wil onderzoek naar wat er in de gebedshuizen wordt gezegd. Hij beperkt dat niet tot moskeeën. Juist dit punt willen we onder de aandacht brengen. Het is soms schokkend te moeten constateren hoe ver mensen in onze kring af staan van de werkelijkheid. De werkelijkheid zoals die zich in ons land aandient in het verwerpen van alle christelijke normen en waarden. De werkelijkheid dat ons land geen christelijke natie meer is. Dat eigenlijk de wissel is omgehaald met de invoering van de Algemene Wet Gelijke Behandeling. Toen is de trein een andere kant opgegaan en in versnelling gebracht door andere antichristelijke wetgeving, zoals de wetgeving met betrekking tot de euthanasie, abortus en niet te vergeten het zogenaamde homohuwelijk. De andere richting die deze trein is ingeslagen, is naar menselijke berekening niet meer te keren. Daarin past ook een onderzoek van de staat naar wat in kerken wordt gezegd. Als minister Van Boxtel zegt dat ook onderzocht moet worden of hetgeen in kerken wordt gezegd niet strafbaar is, dan blijkt daaruit dat deze man oneindig ver van de wortels van onze staat is afgegroeid. Kerken zijn in zijn ogen niet meer dan sociale instituten, die wel hun eigen inrichting enzovoorts mogen hebben, maar die zich in hun uitlatingen moeten conformeren aan de heersende opvatting in de samenleving.

Een profetisch getuigenis van de kerk past in deze visie al helemaal niet meer. Kerken zijn belangengroepen, die voor hun eigen groep mogen opkomen, maar als zij land en overheid oproepen om tot Gods geboden weer te keren, dan is dat misplaatst, dat recht komt de kerk niet toe. Ik zou in dit verband beschouwingen kunnen houden over de verhouding kerk-staat, maar dat moet maar eens bij een andere gelegenheid. Het gaat mij er om de lezer te doordringen van de ernst van de situatie. De kerk heeft in de ogen van de meerderheid van onze bevolking geen roeping meer naar buiten. De oorzaken daarvan liggen voor een deel bij de kerk zelf. Als we het Evangelie van zonde en genade inruilen voor een sociaal Evangelie, dan hollen we de taak van de kerk uit en blijft er niet anders over dan -inderdaad- een sociaal instituut.”

„Het Evangelie predikt dat zondaren, die van nature vijanden van God en van de naaste zijn, bekeerd moeten worden en nog kunnen worden, niet omdat Christus Zichzelf om het leven heeft gebracht en daarin vele mensen meesleurde, maar omdat Hij de dood is ingegaan om het leven aan te brengen. Hij is niet gekomen om te verderven, maar om te behouden. Dát predikt het Evangelie. En de vruchten van het werk van Christus door Zijn Heilige Geest zijn niet haat, moord en doodslag, maar liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid (Galaten 5:22). Dat moeten we laten horen, ook aan de voorstanders van religieus pluralisme, die ons willen doen geloven dat de islam net zo goed is als het christendom en aan die mensen die menen het christendom vaarwel te moeten zeggen en zich te moeten bekeren tot de islam.

Als minister Van Boxtel dat te horen krijgt als hij eens een kerkdienst zou bijwonen (we nodigen hem hartelijk uit) dan zou hij er geen enkele behoefte aan hebben om ook de kerken te betrekken bij zijn onderzoek. Helaas valt het niet te verwachten dat hij dat doen zal.”

Gereformeerd Weekblad
In de gemeente hangt men als los zand aan elkaar. Is dat zo? Als dat echt zo is, zegt ds. J. W. van Estrik (Goedereede), dan is er iets fundamenteels mis. De hervormde predikant schrijft dat in een rubriek in het Gereformeerd Weekblad.

„Aandacht voor de onderlinge verhoudingen vindt heel duidelijk plaats binnen een bepaalde doelgroep. We hebben het niet over maatschappelijke verhoudingen, bestuursverhoudingen of vriendschappelijke verhoudingen in het algemeen, maar we spreken over de verhoudingen tussen de leden van de gemeente. In het opschrift staat het woordje gemeente er daarom niet voor bladvulling bij. Het moet juist van meet af aan duidelijk zijn dat wij het hebben over de omgang van mensen die tot een gemeente zijn geschapen en in een gemeente bijeen zijn gebracht.

Wat bedoelen we wanneer we het hebben over gemeente? We kunnen het antwoord ’ophalen’. We zijn per slot van rekening niet de eersten die op deze vraag een antwoord zoeken en moeten geven. In onze gereformeerde belijdenisgeschriften hebben wijze mannen met een opengeslagen Bijbel antwoorden geformuleerd. We raadplegen deze geschriften. Zacharias Ursinus en Caspar Olevianus, die onze Heidelbergse Catechismus hebben opgesteld, hebben zich in antwoord 54 diep beraden over de vraag „Wat gelooft gij van de heilige algemene christelijke Kerk?” Zij komen op grond van de Schriften tot een uiterst belangrijke erkenning, namelijk dat in dit antwoord altijd de Zoon van God het grote onderwerp van de zaak is. Het is Gods Zoon Die uit het geslacht van mensen Zich een geméénte vergadert. Deze gemeente, die tot het eeuwige leven door Zijn Vader is uitverkoren, heeft Zijn Vader in Zijn middelaarshanden gelegd. Deze gemeente brengt Hij vervolgens door Zijn Geest en Woord bijeen. Gods Zoon is zonneklaar Degene Die handelend optreedt. Gods Zoon maakt één, schept een eenheid door ieder hetzelfde geloof te geven. Ook Guido de Brès constateert hoe Jezus de Christus vergaderend bezig is en dat Hij bindend werkt. In artikel 27 van zijn prachtige belijdenis lezen we: „Wij geloven en belijden een algemene Kerk, een heilige vergadering (!) van ware Christgelovigen, die al hun zaligheid in Jezus Christus verwachten en die gewassen zijn door Zijn bloed, die geheiligd en verzegeld is door de Heilige Geest.” Als het gaat om de gemeente in de diepste zin van het Woord, dan zien onze belijdende vaderen omhoog en weten haar in goede handen. Christus staat garant voor haar standvastigheid en haar eenheid. Dat is helder: wanneer we spreken over gemeente dan hebben we het over Zijn gemeente. Zij is Zijn eigendom. Hij houdt haar stevig vast. Als het om de leden gaat: „Niemand zal ze uit Mijn hand rukken.”

Voor de onderlinge verhouding en het omgaan met elkaar in de gemeente is het dan ook belangrijk dat eerst onderzocht wordt of de hoofden de goede kant uit staan. Elk gezicht moet op Hem gericht zijn. Met een nieuw hart op de goede plaats is er het gelovig gezicht. Ieders ogen staren en letten op Zijn handen. Daarin staat voor een levend lidmaat het diepste geheim, de grootste troost: het handschrift van de zonden staat daar in. Onze eerste vaststelling is richtinggevend. Hij zet de lijn uit. We nemen de omgang met elkaar onder de loep in het scherp omlijnde kader van Vader, Zoon en Heilige Geest. Met geloofsogen op God zijn en worden de onderlinge verhoudingen bepaald. De omgang met elkaar dient het stempel te dragen van de omgang met God.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer