Eerste Kamer is niet oud en overbodig
De Eerste Kamer kan worden opgegeven, stelden de ChristenUnie-jongeren in een vorige week gepresenteerd plan. Drs. F. A. J. Th. Kalberg zette kritische kanttekeningen bij dit idee. De Eerste Kamer doet veel goed werk en corrigeert de Tweede Kamer. De Eerste Kamer is noodzakelijk en nuttig.
Perspectief, de jongerenorganisatie van de ChristenUnie, pleit voor de afschaffing van de Eerste Kamer. Volgens deze jongerenorganisatie is de Senaat als controleur van het werk van de Tweede Kamer uit de tijd. Immers, dit instituut is destijds opgericht om tegemoet te komen aan de eis van het vroegere Belgische deel van de natie, dat een vaste plek wilde voor de adel in het parlement. Verder diende de Senaat om de positie van de koning te versterken. Zo kon de Eerste Kamer onwelgevallige initiatieven van de Tweede Kamer blokkeren. Beide redenen voor instelling van de Eerste Kamer zijn niet meer aan de orde. Bovendien vindt de beoordeling van de wetgevingskwaliteit al plaats door de Raad van State.Heroverwegen
De Eerste Kamer heeft volgens de Grondwet (art. 85) de mogelijkheid om door de Tweede Kamer aangenomen wetsvoorstellen te heroverwegen. Hij kan een wetsvoorstel aannemen of verwerpen. Een voorstel kan niet meer door hem worden gewijzigd. Dat is althans de formele begrenzing van de wetgevende taak van de Eerste Kamer.
In de praktijk blijkt de Eerste Kamer echter -als uitvloeisel van haar vetorecht- over meer mogelijkheden te beschikken om zijn invloed te doen gelden. Allereerst kan hij tijdens de schriftelijke en mondelinge behandeling trachten de regering toezeggingen te ontlokken over de uitleg van wetsartikelen en over de praktische uitwerking daarvan. Dit ”afdwingen” kan kracht worden bijgezet door middel van een motie.
Het verschijnsel novelle (een wetsvoorstel dat al dan niet op verzoek van de Eerste Kamer een reeds door de Tweede Kamer aangenomen wetsvoorstel wijzigt) kwam in de jaren tachtig en negentig in toenemende mate in zwang.
Ten slotte hoeft men niet altijd tot een formele verwerping van het wetsvoorstel te komen. Het verloop van een debat kan de regering ertoe dwingen de behandeling van een wetsvoorstel op te schorten of uiteindelijk zelfs het wetsvoorstel in te trekken.
Slordig
Vanaf de tachtiger jaren diende zich een nieuw argument aan voor het tweekamerstelsel. Zowel het type wetsvoorstellen en de snelheid waarmee wetgeving tot stand moest komen, als de uitkomst van de discussie over staatkundige vernieuwing, gaven aan de Eerste Kamer een grotere betekenis. Vooral sedert die jaren kwamen -omdat onvoldoende tijd was genomen voor een zorgvuldige behandeling in de Tweede Kamer- enkele wetsvoorstellen met slordigheden bij de Eerste Kamer. Veel wetgeving in die jaren zette verworven sociale rechten onder druk.
De grondwetsherziening van 1983 bevestigde daarnaast niet alleen de positie van de Eerste Kamer, maar versterkte hem zelfs door een andere verkiezingsprocedure. Dit zorgde ervoor dat de Eerste Kamer zich met een sterke legitimiteit kon gaan richten op bewaking van de kwaliteit van de wetgeving, waarbij zaken als regeling van het overgangsrecht, uitvoerbaarheid en mogelijke strijdigheid met Grondwet en internationale verdragen een belangrijke rol spelen.
Door een nieuw instrument, het afdwingen van de (inhoudelijke) novelle en door intensiever gebruik van de motie wist de Eerste Kamer zijn formeel louter hinderende rol om te zetten in een constructieve. Een nieuwe rol, die erop is gericht de kwaliteit van wetsvoorstellen hetzij daadwerkelijk te verbeteren hetzij aan te kleden door uitspraken over de interpretatie van wetsartikelen. Hierbij kan met name worden gedacht aan het debat over de stelherziening sociale zekerheid 1986 en over het debat over het nieuwe zorgstelsel in 2005, bij welke gelegenheid mevrouw H. van Leeuwen (CDA) een belangrijke rol vervulde.
Speelruimte
De Tweede Kamer heeft de nodige speelruimte verloren door het verfoeilijke stelsel van bindende regeerakkoorden. Daardoor kon de Eerste Kamer zowel als instituut als als afzonderlijke fracties in belangrijke mate terrein winnen. Daarbij komt nog dat met de opmerkingen van de Raad van State over de kwaliteit en uitvoerbaarheid van de wetgeving in veel gevallen door de regering in onvoldoende mate rekening wordt gehouden, terwijl de regeringsfracties in de Tweede Kamer onder invloed van het stelsel van bindende regeerakkoorden veelal een te meegaande houding aannemen.
Zo is overtuigend aangetoond dat de controlerende taak van de Eerste Kamer over de inhoud en uitvoerbaarheid van de wetgeving geenszins uit de tijd is, integendeel, hij draagt een springlevend karakter.
Ten slotte kan worden opgemerkt dat het een gelukkige omstandigheid is dat de Eerste Kamer zelf over zijn eventuele afschaffing moet oordelen en dat in de tweede lezing van de grondwetsherziening een meerderheid van twee derde van die Kamer vereist is om daartoe te kunnen overgaan.
De auteur is staatsrechtdeskundige.