Joodse zorgen over gedoogklimaat
Joden moeten stoppen met naar het verleden kijken, zegt dr. H. A. Markens, die na acht jaar aftreedt als voorzitter van het Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap (NIK). „Met het oprichten van monumenten kunnen we de Joodse gemeenschap niet opbouwen.”
Naar de mening van Markens (56) moet het NIK hoge prioriteit geven aan op de toekomst gerichte projecten. De Maror-gelden, die de Joodse gemeenschap van de overheid krijgt, kunnen niet beter dan daarvoor worden besteed. Het meeste geld moet naar de educatieve instellingen. („Daar gaat het toch om de toekomst.”)
De Joodse gemeenschap zal ook antwoord moeten geven op twee actuele vragen. Hoe gaat zij om met de islamisering van de samenleving? En hoe gaat zij om met het toenemend antisemitisme? Die vragen behoren tot de speerpunten binnen het Centraal Joods Overleg (CJO), waarin het (orthodoxe) NIK in bestuurlijke zin samenwerkt met onder meer het Verbond van Liberaal-Religieuze Joden in Nederland.
Markens, rector van de Joodse scholengemeenschap Maimonides in Amsterdam, wil zich nu inzetten voor voorlichting op scholen: door moslims op Joodse scholen en door Joden op moslimscholen. „Kinderen moeten aan kinderen voorlichting geven over hun religie, achtergrond en levensvisie. Laat de kinderen uit Amsterdam-West, waar veel moslims wonen, maar hier komen.”
De scheidend voorzitter van het NIK maakt zich grote zorgen over het opkomend antisemitisme en vooral over het gedoogklimaat in Nederland. „Hoe is het mogelijk dat er tijdens de Palestijnse demonstratie bij het Monument op de Dam spandoeken met hakenkruisen werden getolereerd? Teksten die absoluut niet kunnen, en dat in het Amsterdam van de Februaristaking. Dat is toch volstrekt ontoelaatbaar!”
Dr. Markens maakt onderscheid tussen het onderhuids antisemitisme bij autochtone Nederlanders, zelfs in plaatsen waar geen Jood woont, en antisemitische gevoelens bij allochtonen afkomstig uit islamitische landen. Die laatsten zien op televisie beelden uit het Midden-Oosten en horen in de moskee imams oproepen tot haat. „Dat laatste is al jaren bekend, maar er is nooit iets tegen gedaan.”
Markens vraagt zich af of artikel 6 uit de Grondwet over godsdienstvrijheid wel zo is bedoeld. „Kan bij godsdienstige uitingen alles worden gezegd? Zelfs het aanzetten tot haat? Dat is misbruik maken van de Grondwet. Daartegen moet worden opgetreden.”
Ondanks het salonfähig worden van antisemitisme, ondanks secularisering en assimilatie (aanpassen aan de niet-Joodse omgeving) ziet Markens ook lichtpunten. Het NIK heeft in zijn periode geld gestoken in de aanstelling van een jongerenrabbijn en vooral in de revitalisering van het Joods leven buiten Amsterdam, Rotterdam en Den Haag (de ”mediene”).
In Maastricht, waar sinds vorig jaar een rabbijn functioneert, wordt weer iedere week een dienst gehouden. „Dat had vijf jaar geleden geen mens durven denken. Een wondertje.” Zelfs vanuit Aken en Luik komen er mensen naar de bijeenkomsten. In Almere is een Joodse gemeente opgericht, die nu volgens Markens goed functioneert.
In Nijmegen is de synagoge heropend. In Oost-Nederland is men ook bezig het Joods leven te versterken. De Joodse gemeente in Amsterdam, die veel aan ledenwerving doet, groeit weer. Door al deze ontwikkelingen stijgt het ledental van het NIK weer licht. „En dan te bedenken dat direct na de oorlog werd gezegd: Over 25 jaar is Joods leven in Nederland voorbij”, zegt Markens.
In de afgelopen acht jaar zijn er volgens hem drie belangrijke ontwikkelingen binnen het NIK geweest. De aanstelling van een jongerenrabbijn ter bestrijding van de assimilatie, de oprichting van het CJO en de toelating van vrouwen tot het NIK-bestuur. „Voor de uitstraling van het NIK is dat laatste van enorm belang.” De geestelijke leiding (lees: de rabbijnen) had met laatste beide punten moeite. Markens: „Ik besef dat de rabbijnen mij vaak een heel hinderlijk mannetje hebben gevonden.”
Een halfjaar na de oprichting van het CJO, waarvan Markens de eerste voorzitter was, kwamen de restitutieproblemen. „Van de onderhandelingen heb ik menig slapeloze nacht gehad.” Hij roemt de samenwerking met minister Zalm, die persoonlijk aan de onderhandelingen deelnam. Het feit dat Zalm er innerlijk van overtuigd was dat de Joodse gemeenschap gerechtvaardigde eisen had, heeft volgens Markens bijgedragen aan het welslagen van de onderhandelingen. Op zijn beurt roemt Zalm in de afscheidsbundel voor Markens de NIK-voorzitter als een „bruggenbouwer”, die „vooral door zijn gezag mensen aan zich wist te binden.” Markens wist voortdurend wegen te vinden om verder te komen, aldus Zalm.
De chemicus Markens heeft bijna dertig jaar in Joodse besturen gezeten. „Van jongs af aan wilde ik mij inzetten voor de Joodse zaak.” Dat had te maken met de ervaringen van zijn ouders. Het eerste wat ze na drie jaar onderduiken bij terugkeer in Maastricht te horen kregen, was: De Duitsers zijn zeker vergeten jullie te vergassen!
„Toen ik dat later hoorde, is dat bij mij dermate ingeslagen dat het mijn leven heeft bepaald.”