Kerk & religie

Romeinen, gelezen in het licht van Psalm 40

ZEIST - „Paulus houdt zijn lezers in Romeinen 12 de wil van God voor als een profetische stimulans tot een leven als offergave. Hij zinspeelt op de oudtestamentische wet voor een slaaf die zich vrijwillig aan zijn meester wil toewijden. Het offeren van het „lichaam” in Romeinen maakt expliciet wat de masoretische tekst van Psalm 40 over doorboorde oren impliceert.”

Van een medewerker
6 March 2006 10:00Gewijzigd op 14 November 2020 03:32
LOREIN ...antichrist als aartsbedrieger...
LOREIN ...antichrist als aartsbedrieger...

De Nederlands gereformeerde theoloog drs. C. N. van der Ziel brak zaterdag op de halfjaarlijkse studiedag van het Studiegezelschap van Evangelische Oud- en Nieuwtestamentici (SEON) een lans om Romeinen 12 eens te lezen met Psalm 40 ernaast.De commentaren op de brief van Paulus aan de Romeinen onderscheiden de eerste elf hoofdstukken en de laatste vijf. Het eerste gedeelte bevat overwegend leerstellige stof, het tweede deel vooral passages van vermanende aard. Romeinen 12:1 en 2 introduceert een nieuwe fase in het betoog van de apostel, maar verbindt tegelijk het voorgaande.

Van der Ziel betoogt dat Paulus met het beroep op de ontfermingen of barmhartigheden van God teruggrijpt op de voorafgaande context. „Hij denkt in de eerste acht hoofdstukken met name aan de heidenen. In Romeinen 9-11 denkt hij vooral aan Israël. Het doel is dat beide groepen eendrachtig God de Vader verheerlijken (15:6). Het primair missionair-strategische doel van de brief komt uit in Romeinen 15:16, waar de apostel in bewoordingen die refereren aan hoofdstuk 12:1-2 wenst dat de offergave van de heidenen God welgevallig zal zijn.”

Gevraagd naar de winst van deze uitleg stelde Van der Ziel dat bij deze lezing het vermanende betoog in het tweede deel van Romeinen van meet af aan een christologische inkleuring heeft.

De nieuwtestamenticus dr. G. J. M. Vleugels, hoogleraar aan de Evangelische Theologische Faculteit (ETF) in Leuven, behandelde het openbaringsbegrip en het Schriftgebruik in de ”Oden van Salomo”, een begin-tweede-eeuws geschrift dat zelf niet aangeeft van Salomo te zijn. De liederen genoten bekendheid in de Vroege Kerk en werden in eerste instantie als orthodox gezien.

De ETF-hoogleraar meent dat daar alle reden toe is. „Niemand zal ervoor pleiten dit geschrift in de canon op te nemen, maar het zou mij niet verbazen als het erin stond. De Oden doen heel Bijbels aan. Ik denk dat het om een drietal redenen buiten de canon is gebleven. Allereerst is het inhoudelijk niet gnostisch van aard, maar het taalgebruik is dat hier en daar wel. De Oden zijn pregnostisch, de inhoud is later in gnostieke wateren geraakt, niet omgekeerd. Vervolgens presenteert de schrijver zich nadrukkelijk als een profetenfiguur die namens Christus spreekt. Door het ontsporen van het verschijnsel profetie in het montanisme is het geschrift in diskrediet gebracht. Tot slot is het eenvoudigweg waarschijnlijk te laat geschreven.”

Vleugels zegt meestal niet zo ontvankelijk te zijn voor mensen die zich als profeet aandienen, maar hij is geneigd het de odist niet kwalijk te nemen. „Waarom? Omdat hij het op zo’n beminnelijke, johanneïsche manier doet. Hij spreekt met gezag, maar zonder pretenties.”

Opvallend is dat de Oden wemelen van de verwijzingen naar de Schrift, zowel naar het Oude als naar het Nieuwe Testament, maar dat de schrijver nergens citeert. „Het is alsof hij vaak in de kerk heeft gezeten, maar zelf geen Bijbel bij de hand had.”

Naast deze verwijzingen kennen de Oden nog twee andere openbaringsvormen, zei Vleugels. „De odist spreekt zelf als profeet namens God en voert Christus sprekend in.”

Een inventarisatie leert dat de odist bijna altijd aan oudtestamentische teksten refereert die zich leenden voor christologische prediking, zoals Genesis 3, Deuteronomium 31 en Jesaja 53. „Al deze passages zijn in de Vroege Kerk christologisch geduid. Hij put uit een bestaand arsenaal. Vaak wordt gesteld dat de oden door een christenjood zijn geschreven. Voor een christenjood maakt hij wel een verrassend exclusief christelijk gebruik van het Oude Testament. Nergens blijkt een onafhankelijke of joodse toegang. Als hij al een jood was, moet hij van jongs af christen zijn geweest.”

Dr. G. W. Lorein, werkzaam in het middelbaar onderwijs en verbonden aan de ETF, sprak over de antichrist bij de kerkvaders. „Ik heb de indruk dat de schrijvers van het Nieuwe Testament uitgaan van een bekend begrip; daarom leggen ze nauwelijks uit over wie het gaat. De kerkvaders laten zich niet helemaal eensluidend uit over de antichrist. Het is te verdedigen, al blijft het gewaagd, dat in tijden van vervolging met name het politieke karakter van de antichrist werd benadrukt, terwijl het religieuze karakter vooral uitkomt in perioden waarin ketters de kerk bedreigden.”

Ook al zijn de kerkvaders niet geheel eensgezind, voor hen is de antichrist bijna altijd een mens die aan het einde van de tijden zal optreden, volledig vervuld door de satan. „Hij zal een aartsbedrieger zijn, als onrechtvaardige en moorddadige tiran en als pseudogod zal hij zichzelf en anderen afwenden van elke bestaande religie.”

Lorein pleit ervoor om vanuit de visie van de kerkvaders het Nieuwe Testament opnieuw te gaan bestuderen. Hij meent dat er een lijn is van de kerkvaders naar het Nieuwe Testament, een proces waarin de gegevens pas volledig gesystematiseerd zijn.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer