„Samenwerking biedt onmiskenbare voordelen”
AMSTERDAM - „Samenwerking en wederzijdse hulp bieden onmiskenbare evolutionaire voordelen, maar die blijken alleen bereikbaar te zijn wanneer we ons laten leiden door morele principes die beperkingen opleggen aan onze zelfzuchtigheid.”
Dat zei prof. dr. R. Koopmans vrijdagmiddag in de oratie waarmee hij het ambt van hoogleraar sociologie (in het bijzonder van maatschappelijke verandering en conflict) aan de Vrije Universiteit in Amsterdam aanvaardde. „Het feit dat wij mensen naast het genetische een cultureel systeem van overerfbare informatie bezitten”, zo vervolgde hij, „stelt ons in staat die kwalitatieve sprong te maken, daar waar andere diersoorten dit niet of slechts in beperkte mate kunnen.”Koopmans’ rede had als titel ”Het mysterie van de naastenliefde. Een evolutionair-sociologische benadering”. Dit thema, betoogde hij, is „uiterst relevant om zowel sociale samenhang als conflict te begrijpen. Bovendien leek het me, omdat het hier een oratie aan de Vrije Universiteit betreft, beter het zekere voor het onzekere te kiezen en de Bijbel als uitgangspunt voor mijn betoog te nemen.”
Naastenliefde is geen uniek christelijke waarde, stelde de aantredende hoogleraar vast. „Maar als het dan zo wijdverbreid is, waarom is naastenliefde dan mysterieus, zoals ik in de titel van mijn voordracht suggereer?”
Dat mensen van mening zijn dat anderen zich sociaal moeten gedragen als zijzelf daar belang bij hebben, is allerminst mysterieus, aldus Koopmans. „Maar het behoeft wel verklaring waarom iemand zou geven aan een behoeftige, die niets terug te geven heeft, of aan een reiziger, die hij misschien nooit meer terugziet.”
Niet alleen de religie, ook de wetenschap heeft zich „intensief” beziggehouden met de naastenliefde, liet de socioloog zien, onder de noemer van het begrip altruïsme.
Aan het slot van zijn oratie trok Koopmans de conclusie dat het theoretisch perspectief van „culturele evolutie” de mogelijkheid biedt „om te onderzoeken aan welke voorwaarden normatieve regels moeten voldoen, willen zij tot evolutionair voordeel strekken in de zin dat degenen die die regels volgen gemiddeld gesproken succesvoller zullen zijn en beter in staat zullen zijn anderen tot navolging te bewegen dan degenen die andere normen volgen of die zich laten leiden door puur eigenbelang.”
En wat blijkt dan? „Dat die theoretisch afgeleide, evolutionair voordelige normen vaak als twee druppels water lijken op de moraalvoorschriften die we vinden in de heilige schriften van de grote religies. Een evolutionaire verklaring van religieuze moraal kan dus tot de conclusie leiden dat religies wel degelijk een kern van eeuwige waarheid bevatten, in de vorm van normatieve regels die ons mogelijk gemaakt hebben om de beperkingen van de genetische evolutie te ontstijgen. Dat zou geen eenzijdige overwinning voor de wetenschap zijn, maar eerder de onverwachte ontdekking dat we van twee heel verschillende kanten bij dezelfde conclusie uit kunnen komen.”