Verlangen
Vroeger zeiden kinderen aan het sterfbed van moeder wel: „Ze is er bijna.” Tegenwoordig kan men cru horen opmerken: „Moeder is er bijna geweest.”
Het typeert de omslag die zich in de mentaliteit heeft voorgedaan. Voor de moderne mens betekent de dood het einde. Het parool is: „Je leeft maar één keer, haal eruit wat erin zit.” En dan? Dan ben je er geweest. Voltooid -?- verleden tijd.
We stuiten hier op een van de meest funeste symptomen van de secularisatiegolf die over ons heen spoelt. De ontkerstende mens kijkt niet verder dan de horizon. Het land daarachter zie je niet. En dan ís het er ook niet, zo luidt de ’logische’ slotsom van legio ’weldenkende’ mensen. Zekerheid heb je alleen over dingen die je kunt tasten en tellen. Men leeft bij wat vóór handen is, niet bij wat óp handen is.
Verraad
Een christenmens weet beter. Toch klemt de vraag of ook wij ons zozeer door de agenda van de huidige dag laten dicteren dat het bijbelse signaal van de Jongste Dag vervaagt. In brede lagen van de kerk wordt de roepstem van Hem Die komt overstemd door de lokroep van wat de actualiteit heet.
Laat ik het toelichten. Onlangs las ik Agnes Amelinks geschrift over de gereformeerden. Fair maar onomwonden beschrijft ze wat zich in de Gereformeerde Kerken aan ”heroriëntatie” heeft voltrokken. Een van de schokkendste aspecten is de boegwending van de hemel naar de aarde. Terwijl de klassiek gereformeerden de tijd beleefden als voorbereiding op de eeuwigheid, vond er een perspectiefwisseling plaats die haar weerga niet kent. De verticale lijn verdampte, de horizontale domineert. In verzet tegen verraad aan de aarde neemt men het verraad aan de hemel voor lief. Het is een verbastering van het apostolisch getuigenis en ook een breuk met de vroomheid der eeuwen.
Dit plaatje van de gereformeerden is (te) generaliserend. Amelink brengt gelukkig heel wat nuanceringen aan.
Trouwens, het gaat me allerminst om een aanklacht tegen dolerenden. Mijn punt is veeleer of wij als gereformeerde gezindte niet door dezelfde kwaal worden bedreigd. Neemt de vaart -vooral de ’wel-vaart’- van de tijd ons niet zó in beslag dat we de vaart van de hoop vergeten? Ik bedoel dat verwachtend haasten tot de toekomst van de dag Gods, waarvan Petrus getuigt.
Een hardnekkig misverstand is altijd weer dat deze toekomstgerichtheid een mens onverschillig zou maken voor zijn dagelijkse roeping. Daarvan is echter geen sprake. Het vreemdelingschap ontslaat niemand van de roep tot navolging. Op de plaats ons door God gegeven gaan we in op de vragen en vreugden van de tijd. Maar we gaan er niet in op.
Neem nu een man als Calvijn. Hij stond voor een taak. Zijn werkkracht kende nauwelijks grenzen. Maar de grondstemming van zijn leven was een vlammend verlangen naar de hemel. Niet omwille van de hemel. Ook niet louter uit onvrede met het bestaande, al legde het smartelijk besef van zonde en gebrokenheid zwaar gewicht in de schaal. Maar het eigenlijke geheim was de liefde. De hunkering van een bruid naar de Bruidegom! Calvijn had het van geen vreemde. „Waar uw schat is, daar zal uw hart zijn!”
Naar stal
Waar ligt voor ons, reformatorische christenen, die schat? In baan en bedrijf, in kerkenwerk en beginselvastheid? Het zijn schatten op aarde, niet bestand tegen de roest van de tijd. Zou een mens wiens hart door genade in brand is geschoten, zijn schat niet in de hemel hebben?
Hoe komt het toch dat deze beleving bij gereformeerden van diverse pluimage zo sporadisch wordt? Ik denk dat ik het weet. Niet alleen doordat we het hier beneden zo goed hebben, maar vooral omdat we te zelden vertoeven bij de Bron van de liefde. Want daar schenkt de Geest ons een voorsmaak van wat Gods kind nog te goed heeft.
In mijn jeugd mocht ik soms mee met de boer naar het bouwland. Twee paarden ploegden de Zeeuwse, weerbarstige klei. Na een vermoeiende werkdag sjokten ze tegen de avond terug naar de hofstee. Met trage tred. Maar dichtbij de hoeve kwam er vaart in hun gang. Ze roken de stal!
Prof. dr. A. de Reuver, bijzonder hoogleraar vanwege de Gereformeerde Bond aan de Universiteit Utrecht