Ontwikkelingshulp richt schade aan
Over ontwikkelingshulp en ontwikkelingsstrategieën zijn bibliotheken volgeschreven. Het aantal titels over de resultaten is beperkt, verzuchtte een deskundige eens. Kees Ruyter heeft én een boek geschreven én een mening over het resultaat. Volgens hem hebben decennia hulpverlening vooral veel schade aangericht.
De vraag waarom mensen geven aan goede doelen en hoe hun nog meer geld uit de zak kan worden geklopt, wordt in binnen- en buitenland ijverig bestudeerd. Dat is ook geen wonder, want dag in dag uit vliegen de gironummers je om de oren en staren hulpbehoevenden je aan op billboards en beeldschermen. Liefdadigheid is big business.In schrijnend contrast daarmee staat het gebrek aan aandacht voor de vraag: „Hoe voelt het de ontvanger van hulp te zijn?” Die vraag geldt bij uitstek voor mensen in ontwikkelingslanden, al generaties lang gewend hun hand op te houden en te dansen naar de pijpen van hun weldoeners. Ruim vijftien jaar geleden gaf de Engelse Afrikakenner Graham Hancock daar een antwoord op: „Het enige meetbare resultaat van al de afgelopen hulpdecennia is dat taaie overlevers zijn veranderd in machteloze afhankelijke wezens.”
Eigen benen
Zijn boek werkte als de bekende steen in de vijver, maar de hulpindustrie sloot weldra weer de rijen en ging over tot de orde van de dag. Sindsdien zijn er van tijd tot tijd wel signalen gekomen uit de hoek van de ontvangers die wezen op de gevolgen van hulpverslaving en diepgeworteld ongenoegen over aan de hulp inherente bevoogding en machtsmisbruik. Maar die werden hoogstens meegenomen in interne discussies over een vergroting van de effectiviteit van de eigen hulpinspanningen.
Ooit hadden donoren het over zichzelf overbodig maken, zich voorgoed terugtrekken en verantwoordelijkheden overdragen of teruggeven. Maar al jaren is daar geen sprake meer van. Zelfs als de president van een land laat blijken dat hij met die voortdurende hulp in zijn maag zit, wordt hij in Nederland met een kluitje in het riet gestuurd, zoals de Tanzaniaanse president Mkapa het afgelopen najaar overkwam.
Naar aanleiding van schriftelijke vragen van de VVD-fractie in de Tweede Kamer over uitspraken van die president in NRC Handelsblad antwoordde de minister van Ontwikkelingssamenwerking Van Ardenne toen onder meer: „Het is de wens van president Mkapa om op eigen benen te staan, maar hij realiseert zich terdege dat ondersteuning noodzakelijk blijft, totdat Tanzania voldoende (lokale) capaciteit heeft opgebouwd om voor de eigen bevolking een redelijk welvaartsniveau mogelijk te maken.”
Misstand
Met andere woorden: Nee, meneer Mkapa, of u het nou leuk vindt of niet, wij blijven bij u tot wij -niet u!- het moment gekomen achten om te gaan. De laatste tijd heeft de liefdadigheid van weleer zelfs weer de wind in de zeilen gekregen. Kranten die zichzelf respecteren staan te juichen over de nieuwe trend van doe-het-zelvers in de hulp, dat wil zeggen mensen die ergens in de wereld een gebrek of misstand hebben ontdekt en daarmee zelf aan de slag gaan. Beleidsmakers en hulporganisaties juichen mee en de vraag of daarmee niet nog meer schade wordt aangericht, komt volstrekt niet aan bod.
Met onze ongeremde collectieve hulpzucht zitten we onszelf en anderen in de weg, voor zover we tenminste nog ernst willen maken met het recht op een eigen ontwikkeling van mensen in ontwikkelingslanden en inzien dat er heel wat meer (en wat anders) moet gebeuren om gerechtigheid in deze wereld gestalte te geven.
Het wachten is op beleidsmakers die dit kunnen en willen doorbreken in plaats van alsmaar te neuzelen over „het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking”, zonder goed te weten wat die ’samenwerking’ feitelijk inhoudt en betekent voor mensen aan de ontvangende kant.
De auteur heeft jarenlange ervaring als journalist en ontwikkelingswerker in verschillende Afrikaanse landen. Hij is auteur van het boek ”Requiem voor de hulp: de ondergang van een bedrijfstak”.