Kerk & religie

Twee mannen, knielend op het strand

Twee jonge Duitsers zetten 150 jaar geleden voet aan wal op Nieuw-Guinea. De pionierstocht van Ottow en Geissler werd afgelopen zaterdag met een boottocht herdacht. „Er zitten hier hamers, zagen, schroevendraaiers en nijptangen, allemaal in dienst van de Grote Opdrachtgever”, zei organisator Lútzen van der Graaf, verwijzend naar de diversiteit van het zendingsgezelschap op de boot.

J. C. Karels
1 July 2002 09:47Gewijzigd op 13 November 2020 23:39

En inderdaad: de zendingswereld was breed vertegenwoordigd. Zo’n 250 zendingswerkers, leden van de (Nederlandse) Papoeagemeenschap, familieleden en nakomelingen van bekende zendelingen scheepten rond halftien in op de Boompjeskade naast de Erasmusbrug. Hervormden, gereformeerd-vrijgemaakten, gereformeerden, CAMA-mensen. „Wij mogen Zijn Koninkrijk bouwen”, zei Van der Graaf in een openingswoord. „En Hij vertrouwt ons, anders kwam Hij wel om de veertien dagen kijken of het goed ging.” De salonboot voer van Rotterdam naar Hellevoetsluis, een vier uur durende route die de zendelingen destijds ook volgden.

Op 26 juni 1852 vertrokken Ottow en Geissler naar een onbekend land. Door de zendingspionier en Réveil-man dr. O. Heldring waren de Duitsers naar Nederland gehaald. „Jesus, komm herein, schiff Dich mit uns ein”, zongen de mannen bij de afvaart op het dek. Drie jaar later arriveerden ze in de Geelvinkbaai op de rede van Mansinam. Ottow overleed reeds enkele jaren later, Geissler na veertien jaar, tijdens een verlofperiode in Duitsland. Een stevige basis was gelegd voor de zending onder de Papoea’s.

A. Stringer, voormalig directeur van CAMA-Nederland, werkte eind jaren vijftig als onderwijzer aan het Tigi-meer. Hij was zaterdag ook op de boot te vinden. „Het was een hele ervaring, die eerste trip door de rimboe”, blikt Stringer terug. „En dan pingelen met de stamhoofden over de prijs van de grond, waarop we schooltjes wilden bouwen. Ik herinner me nog het gekibbel met rooms-katholieke missionarissen. Die pakten het handig aan: ze trokken het hele meer rond, smoesden wat met de stamhoofden en kochten dan voor het symbolische bedrag van één bijl honderden hectares grond. Als ik dan een schooltje wilde stichten, was het land bezet.” „Ook al wilde ik een bijl geven”, voegt hij glimlachend toe.

De bliksem sloeg pal langs Stringer heen, toen het vliegtuigje eens in een verschrikkelijke onweersbui terechtkwam. „Ik verbaasde me over de vrouwelijke piloot, die bijzonder kalm bleef. We zijn in de handen van God, zei ze rustig.” Dat dergelijke angst niet misplaatst was, ervoer Stringer later in zijn eigen familie. Hij verloor in de jaren zeventig zijn jongste zus, die met haar man en twee kinderen bij een vliegtuigongeluk omkwam. Een derde kind van hen ging in het internaat.

Tijdens de herdenkingsdienst op de boot sprak Henk Padwa. Hij is in Papoea tot bekering gekomen, en werkt nu als evangelist in Nederland. Padwa maakte met een sprekend voorbeeld duidelijk hoe men op God moet vertrouwen: zoals een kind zijn vader vertrouwt. „Er was eens een man die met zijn fiets over een koord de rivier zou oversteken. Wie springt er op mijn schouder, riep hij. Niemand durfde. Toen kwam er een kleine jongen, die op de schouder van de man sprong. Samen fietsten ze over het koord, de bruisende rivier over. Later bleek dat dit jongetje het zoontje van de man was.”

Padwa onderstreepte de noodzaak om als christenen één te zijn, zeker ook in de zendingssituaties. „Dit schip heeft één kapitein”, illustreerde hij, „zouden er meer zijn, dan gaat het mis. Je moet één zijn om samen iets te bereiken. God kan alleen maar werken als er eenheid is. De discipelen van Christus waren maar met z’n twaalven. Maar ze hebben de wereld veranderd, want er was harmonie.”

Bouke Ottow, een van de nakomelingen van de negentiende-eeuwse zendingspionier, gaf een korte historische terugblik op de eerste jaren van zijn voorvader. „Voor je zie je twee jonge mannen op het strand, in de gaten gehouden door naakte en tegelijk zwaarbewapende Papoea’s. Koppensnellers en kannibalen. Het was zegevieren of sterven. God draagt ons op om te gaan, heeft iemand eens gezegd, maar Hij zegt er niet bij dat je veilig thuiskomt.”

Ottow citeerde ook Cromwell, die, toen hij muntstukken nodig had, opmerkte: „Smelt de heiligen (doelend op de kostbare heiligenbeelden, jck) in de kerken, en breng ze in omloop. Zo is het met het ware discipelschap van Christus. Bij het smelten komt het vuil boven, en kunnen de beelden van Christus in omloop worden gebracht.” Van de zendingspionier Ottow waren diverse nazaten aan boord. Van Geisslers nazaten is nog slechts één persoon in Nederland over, een 98-jarige mevrouw in Den Haag.

Van der Graaf bad tijdens de dienst voor Nederland en voor Papoea, vooral voor de angstige situatie op Nieuw-Guinea, nu de extremistische moslimorganisatie Laskar Jihad de christenen in het land bedreigt.

„Heel bijzonder”, vond mevrouw H. G. Bethe-Eijgendaal uit Leiden de bijeenkomst op de boot. Als dochter van zendeling J. Eijgendaal bracht ze haar vroege jeugd in Papoea door. „Ik ging zomaar oeverloos huilen, ik weet niet waarom, alle herinneringen kwamen weer boven”, zegt ze, terwijl ze een manuscript tevoorschijn haalt. Het is geschreven door haar broer en draagt als titel ”Het eerste vaderland”. Vader Eijgendaal was hervormd zendeling van 1927 tot 1950. Zijn kinderen, grootgebracht in Papoea, herkennen zich van harte in een volkslied van de Papoea’s:

O mijn land Papoea
Mijn geboorteland
Jou zal ik liefhebben
Tot mijn levenseinde.

Mevrouw Bethe-Eijgendaal herinnert zich hoe haar broertje, toen hij tien was, alleen op de boot terug moest naar Nederland. „Dat was heel wat, moet je eens voorstellen. Voor ons was Holland een ver, onbekend land. Als kind wist je dat je door een diep gat te graven in Holland terechtkwam. Maar zo diep heb ik nooit gegraven.”

Naast de boottocht van zaterdag komt er een boek uit. Op initiatief van Van der Graaf werd ”In het land van de Papoea’s”, geschreven door F. J. F. van Hasselt in 1926, in het Indonesisch vertaald. Dezer dagen rolt het in Jakarta van de pers. Volgens Van der Graaf geeft het boek een prachtig beeld van de Papoea’s aan het begin van de twintigste eeuw. Het kan beschouwd worden als een postuum eerbetoon aan de twee jonge zendingspioniers.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer