Focus
Het vak praktijkjurist is een veelzijdig beroep. Naast traditioneel optreden in de rechtszaal is hij ook adviseur, strateeg, psycholoog, zakenman, etcetera. Door deze veelzijdigheid moet hij van alle markten thuis zijn. Op zichzelf niet verkeerd, zolang hij zich bewust is van zijn specifieke rol. Problematischer wordt het echter als hij meent dat hij daadwerkelijk overal verstand van heeft.
De jurist/rechter als allesweter loopt het gevaar uitspraken te doen die als gezaghebbend gelden, maar in feite niet meer weergeven dan zijn subjectieve opvatting, waarbij hij bovendien niet wordt gehinderd door een veelheid aan kennis op dat terrein.Illustratief hiervoor is de uitspraak van rechter Jones (District Court of Pennsylvania) van 20 december over wetenschap versus Intelligent Design. De uitspraak wordt in het Nederlands Juristenblad van 3 februari 2006 door prof. mr P.F. van der Heijden aangeprezen als „verfrissend.”
De betreffende uitspraak volgt op een proces van ouders tegen een school die naast de evolutietheorie ook het creationisme aan de kinderen onderwees. De rechter concludeert na een uiteenzetting van 124 pagina’s dat „naar onze mening een redelijke, objectieve toeschouwer na kennisname van het dossier en mijn betoog, tot de onvermijdelijke conclusie zal komen dat ID een interessant theologisch argument is, maar geen wetenschap.” En wel om drie redenen: in de eerste plaats beroept ID zich op het bovennatuurlijke, hetgeen onwetenschappelijk is. In de tweede plaats zijn ID-aanvallen door de wetenschappelijke gemeenschap verworpen, terwijl tenslotte ID niet toetsbaar is en dus buiten het wetenschappelijk gebied staat.
Nu ben ik evenmin expert, maar het tweede argument lijkt ondeugdelijk; wetenschap bestaat niet bij de gratie van een meerderheidsopvatting. De andere argumenten overtuigen meer, maar vormen in wezen hetzelfde argument. Vooral verbazend is de lovende toon uit het artikel van Van der Heijden.
„Een scherp onderscheid tussen het domein van het religieus geloof enerzijds en dat van wetenschap anderzijds is de basis in het vonnis om ouders gelijk te stellen. De wetenschap biedt de beste denkbare verklaring van verschijnselen totdat er een betere in de plaats komt. Een geloof biedt geen verklaringen, maar beroept zich op bovennatuurlijke krachten. In de discussie in Nederland wordt nog wel eens de fout gemaakt om wetenschap ook als ’een’ benadering te beschouwen die zich op gelijke voet bevindt met benaderingen die zijn gestoeld op religie. Lezing van het Amerikaanse vonnis maakt korte metten met dergelijke verhaspeling.”
Kennelijk vindt hij een ”benadering” superieur, zodra deze het etiket ”wetenschap” heeft. Dit vormt de kern van het betoog, maar ook de zwakte daarvan. Immers is een kwalificatie als wetenschap tijdgebonden; de geschiedenis laat zien dat een benadering ingeruild kan worden voor een andere. Zijn redenering gaat echter vooral mank omdat, waar de wetenschap gaten opvult die zij niet wetenschappelijk kan verklaren met theorieën, zij in feite niet op een ander niveau staat dan geloof. Het enkele etiket wetenschap maakt dit niet anders.
In dat opzicht is de kritiek van prof. mr. Tak in Advocatenblad 2 op bestuursrechters een frisse tegenhanger. Bestuursrechters hebben slappe knieën. Zij kennen nog geen ton per jaar toe aan schadevergoedingen als gevolg van onrechtmatig handelende overheden. Bestuursrechters pakken de overheid niet aan uit een misplaatst soort respect. Deze komt weg met een beroep op wat zij „algemeen belang” noemt. „Het volk moet doen wat de overheid wil; voor mij is het nog steeds dat de overheid moet doen wat het volk wil.” De rechtsbescherming van de burger schiet daarom ernstig tekort. Men kan beter bij de bestuursrechter wegblijven, want je behaalt hooguit een pyrrusoverwinning.
Overigens lijdt Tak eronder dat vakgenoten het vaak met hem eens zijn, maar niemand dit schrijft. „Dat durven ze niet. Hoogleraren bestuursrecht willen nu eenmaal maar al te graag in het ”walhalla” komen -de Raad van State- en dan ga je je toekomstige nest niet vooraf bevuilen.”
Tot slot aandacht voor het artikel van mr. dr. F. B. J. Grapperhaus over de lastige positie van de bestuurder van een onderneming in Arbeidsrechtelijke Annotaties (2005/3). De bestuurder die „groots en meeslepend” wil besturen, moet zijn bestuurlijke vrijheid volledig benutten en eerst achteraf verantwoording afleggen, zoals de grijsaard in Marsmans gedicht. De auteur onderzoekt de grens tussen dynamisch bestuursbeleid en afrekening c.q. aansprakelijkheid. Onder afrekening verstaat hij het wegsturen van de bestuurder zonder handdruk. Aansprakelijkheidsstelling gaat echter nog veel verder; in dat geval draait een bestuurder persoonlijk op voor de gevolgen van zijn beleid. Er zijn drie gradaties van bestuurlijke verantwoording te onderscheiden. Daarin kan de bestuurder beoordeeld, maar niet te snel veroordeeld worden. Als blijkt dat hij zijn bestuursvrijheid op verwijtbare wijze onjuist heeft aangewend, kan dat consequenties hebben voor zijn arbeidsrechtelijke afrekening, maar niet te snel leiden tot aansprakelijkheid. Bij het te streng hanteren van die toets, wordt de redelijk bekwame en handelende bestuurder te ernstig in zijn bestuursvrijheid beperkt. En dat is dodelijk voor de ambitie om groots te besturen.
Mr. A. Klaassen is advocaat bij Bouwman Van Dommelen advocaten.