Opvoeding en medeopvoeders
H. Bavinck, de bekende gereformeerde theoloog uit het begin van de vorige eeuw, schreef over de christelijke opvoeding dat de verhouding tot God het centrale punt is waar alles door wordt bepaald. „Niet harmonische ontwikkeling van alle vermogens en krachten is daarom het één en het al, maar voordat het daartoe komen kan, moet de mens eerst wedergeboren, veranderd, bekeerd, vernieuwd worden.”
In deze zin geeft Bavinck het wezenlijke van de christelijke opvoeding aan. Deze dient vooral gericht te zijn op het eeuwig welzijn van de jongeren. Het komt overeen met het Bijbelwoord om eerst het Koninkrijk van God te zoeken.Van opvoeding kan pas sprake zijn als er opvoeders zijn. In de eerste plaats zijn dat de ouders. Daarnaast is er een aantal zogenaamde medeopvoeders. Broertjes, zusjes, grootouders, buren, vriendjes, kerkenraadsleden, maar ook het winkelcentrum, de straat, de krant, de radio en instellingen leveren bedoeld of onbedoeld hun bijdrage.
Niet alle bijdragen van deze medeopvoeders worden door de ouders op prijs gesteld. Het gebeurt wel dat ouders liever niet hebben dat hun kind met een buurjongetje speelt omdat hij bijvoorbeeld geen goede invloed uitoefent of omdat in het gezin van dat buurjongetje dvd een geaccepteerd middel is om de kinderen stil te houden.
De medeopvoeders hebben vaak onbewust invloed op kinderen. Dat is met de school anders. De school is een instelling waar opvoeding en vorming centraal staan. Daar werken mensen die verbondenheid hebben met kinderen en jongeren. Het zijn vaak gedreven mensen die iets met jeugdigen hebben. Je hoort regelmatig in sollicitatiegesprekken de zin: „Ik wil iets met die kinderen, het is belangrijk dat ze iets meekrijgen voor hun latere leven, je kunt iets voor hen betekenen.”
Beroepsopvoeders
Het is bemoedigend dat er zulke mensen zijn. Evenals de ouders zou je ook hen beroepsopvoeders kunnen noemen, die niet onbewust, maar bewust een steentje bijdragen aan de opvoeding en vorming van de leerlingen.
Daarbij is het wel van belang te beseffen dat de vele onbewuste medeopvoeders ook grote invloed kunnen uitoefenen op kinderen en jongeren. Het is bijvoorbeeld een bekend gegeven dat jonge mensen in de leeftijd van ongeveer 14 tot 18 jaar elkaar sterk beïnvloeden.
Als jongeren in die leeftijd de vraag wordt voorgelegd welke mensen uit de categorieën ouders, grootouders, ambtsdragers, docenten, klasgenoten, gezinsleden, familieleden en andere groepen waarmee ze in aanraking komen de meeste invloed op hen uitoefenen, dan komen de klas- en leeftijdsgenoten als eerste uit de enquête te voorschijn. Er is dus een sterke onderlinge verbondenheid tussen jongeren. Ze nemen veel van elkaar aan en volgen elkaars voorbeeld.
Ouders, ambtsdragers en docenten hebben op die leeftijd een minder grote invloed dan vaak werd aangenomen. De zogenaamde ”peer group”, de groep van leeftijdgenoten, is voor velen bepalend en zelfs normerend.
Jongeren nemen veel van elkaar over. Ze doen veel samen en vertonen vaak gedrag dat alleen voor die leeftijdsgroep hoort. Dat komt duidelijk tot uiting in zaken als kleding, haardracht, lichaamstaal en taalgebruik. Iedere ouder met een of meer kinderen in de genoemde leeftijdsfase, weet daarvan. Ze willen soms bepaalde schoenen, broeken of rokken echt niet meer dragen, want de groep hanteert een andere code.
Valkuil
De betekenis van de peer group is een belangrijk gegeven voor mensen die zich bezighouden met het opvoeden en vormen van jongeren. Als de opvoeding en vorming niet aansluiten bij wat er leeft in de peer group, bij de ervaringen en gedragingen van de jongeren, zijn de resultaten van het opvoedingswerk gering. Een opvoeder moet in meerdere of mindere mate kennis hebben van de leefwereld van de peer group.
Hier is echter ook een valkuil. Het risico is namelijk aanwezig dat de normen en opvattingen van de jongeren bepalend worden voor de opvoeder. Als dat werkelijk zo zijn, zou de opvoeder slechts moeten volgen en reguleren wat jongeren willen. Daarmee bewijs je ze echter geen dienst.
Onlangs las ik in dit verband de uitspraak: „Behandel iemand zoals hij is, en hij blijft zoals hij is. Behandel iemand zoals hij moet zijn, en er ontstaat een streven naar dat doel.” Wellicht is deze stelling wat optimistisch, maar de strekking is duidelijk.
In de Bijbel staan eveneens veel teksten waarin te lezen is dat de norm en het doel van de opvoeding niet in de mens ligt. De pijl ligt verder, namelijk bij de opvoeding tot eer van God. Dat overstijgt het menselijke en geeft de christelijke opvoeding haar eigen karakter. Wie ervaart bij dit doel niet zijn grote tekorten, ja zelfs de onmogelijkheid om het in eigen kracht te bereiken?
Evenwicht
In het licht van het bovenstaande Bijbelse opvoedingsdoel is het rekening houden met de invloed van de peer group een verantwoordelijke taak. Opvoeders kunnen aan de invloed van de peer group niet voorbijgaan. In meerdere of mindere mate zullen ze daar rekening mee moeten houden. Als dat niet gebeurt, wordt opvoeding vooral gekenmerkt door het bestrijden van bepaalde gedragingen. Dan heeft opvoeding voornamelijk een repressief karakter. In zo’n klimaat ontbreken uitdagingen en positieve stimulansen. Het zoeken naar een Bijbels verantwoord evenwicht is een moeilijke opdracht waar opvoeders veel wijsheid en verstand bij nodig hebben, met goddelijk licht bestraald.
De auteur is voorzitter van de centrale directie van het Van
Lodensteincollege.